Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
Ga naar margenoot+ De iicht.⋆
| |
2Maer siet het Phariseesch gebroed,
Van Abrams zaed verbastert⋆,
Sprack met een hert van gal en roed
Besoetelt: desen lastert.
't Welck siende Iesvs door sijn krachten,
Sey: waer toe dese qua-gedachten?
Wat 's eer gheseydt, men scheldt u quijt
Het geen ghy hebt mishandelt,Ga naar voetnoot2,8
Of wel; weest van uw' jicht bevrijdt;
Staet op, gaet heen en wandelt.
| |
3Op dat ghy dan met vaste grond
Weet dat den zoon des menschen
Hier kan vergeven alle sond
Van woorden, wercken, wenschen;
| |
[pagina 361]
| |
Soo wil ick dat g'u stracks⋆ sult roeren
En nemend' 't bedde op u schoeren⋆,
O jichtigh man! u spoeyen⋆ t'huys:Ga naar voetnoot3,7
Ten eynde dat de volcken
Tot schaemt' van 't Phariseesch gespuys
Des Heeren lof vertolcken.
| |
4Ga naar margenoot+Lof moet u Christe Iesv zijn;Ga naar voetnoot4,1-10
Gunt my met u te varen
Tot in de schoone stede dijn⋆.
Behoedt my van de baren,
Die sich hier laegh en hoogh verheffen.
Op dat ick eens de haven treffe,
Daer⋆ heete koorts, noch koude jicht
Uw' vrienden meer sal raken:
Maer 't eeuwigh ongeschapen licht
Uw's aengesichts vermaken.Ga naar voetnoot10
| |
5Doch midd'lertijdt, soo lang als ick
Hier in dit krancke leven
Tot u met ziel en lichaem snick;
Soo wilt my gracy geven:
Om uyt de sieckten, die hier schennen
Het lijf, de sond te leeren kennen.
Ach mensch! hoe lelijck moet wel zijn
Dit spoock in Godes oogen;
Daer⋆ hy soo veelderhande pijn
Den mensch om doet gedogen?
| |
[pagina 362]
| |
6Maeckt dat g'uw' naesten leydt, en treckt
Tot Gode t'alder stonden:
Gedachtigh dat de liefde deckt
De menighte der sonden.
Leerdt hier voor al van uw' Behoeder
Te wesen spraecksaem aen uw' Broeder.Ga naar voetnoot6,6
Bewaert u hert, en draeght u bedGa naar voetnoot7-10
Op Iesvs wel-behaghen;
't Welck u, na⋆ 's vleeschs en 's werelts wet,
Te voren heeft gedragen.
|
|