Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
Ga naar margenoot+ 't Hooft-gebodt.
| |
[pagina 357]
| |
2Du sulst voor al beminnen
(Dit 's 't opperste ghebodt)
Wt gantscher zielen, sinnen
En hert', uw' Heer, uw' God.
Het tweede is het eerst' gelijck
Na⋆ luyd der oude brieven:Ga naar voetnoot2,6
Du sulst dijn⋆ naesten, op den yck
Dijns eygen suchts believen.Ga naar voetnoot8
| |
3Aen dese twee gheboden,
Is 't datmer wel op let,Ga naar voetnoot3,2
Hangt alles wat van Gode
Door prophecy of wet
De wereld oyt bevolen wierd.
Wilt ghy Gods Rijck dan winnen,
Van buyten en van binnen.
| |
4't Gebodt is na⋆ de reden.Ga naar voetnoot4,1
Want hoe sou met een deel
Sijns schepsels zijn te vreden
Hy die sich soo gheheel
In lijf, in ziel, in vlees, in bloed
Voor hen gaf, mensch geboren;
Om weer te krijgen 'thoogste goed,
'tGeen sy hadden verlooren.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 358]
| |
5De schoonste alder schoonen,
De eerste, en de lest;
De hooghste alder throonen
Van alle goed de best.
De rijckste die 'r gevonden werdt⋆,
De volheyd der wellusten
Behoort ooc niet in 'smenschen hert
Dan in 't geheel te rusten.Ga naar voetnoot5,8
| |
Ga naar margenoot+ 6Mindt Godt uyt gantscher herten;
Soo datter niet⋆ en zy
Van weelden of van smerten,
't Welck u tot kettery
Kan trecken. Och! men moet het hoofd
(Na⋆ ons d'Oud-vaders tuyghen)
Op alles wat de Kerck gelooftGa naar voetnoot6,7
Eendraghtelijcken buyghen.
| |
7Die 't maer en buyght ten deele,
En⋆ doet niet soo hy b'hoordt;
Maer schijnt veel eer te spelen
Met Godes heylig woord.
Al wat men in den Bybel leest
Tot op den dag van huyden,
En mag geen mensch, maer Godes Geest,
Die 't eerstmael sprack, beduyden.Ga naar voetnoot7,8
| |
[pagina 359]
| |
8Weest in Godts-dienst stantvastigh.Ga naar voetnoot8,1
En of⋆ s'u oyt ghevielGa naar voetnoot2
Of hier of daer in lastigh,
Soo laet uw' gantsche ziel
Denckt vrij⋆, daer zijn geen boetenGa naar voetnoot6
Soo straf, die d'ongemeten loon
My niet en sal versoeten.
| |
9Uw' sin moet ghy beklemmenGa naar voetnoot9,1
Oock binnen Godts bevel;
Uw' hand', uw' oogen temmen;
Nu hemel, en nu hel
Gedachtig: daer den jongsten dagh
U voor dit korte leven
Na⋆ wercken van verscheyde slag
Een eeuwigh loon sal gheven.
| |
10Hier toe soo⋆ wilt u haesten,
Eer u den tijdt verloopt;
Maer des⋆ soo lieft uw' naesten
Oock; want die anders hoopt,
Sich selven jammerlijck bedrieght.
Ja die Godt seyt te minnen
En sijnen broeder haet, die lieght,
Na⋆ wy beschreven vinnen.Ga naar voetnoot10,8
|
|