Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 351]
| |
Naim.Ga naar margenoot+
| |
2Het was een soon, een eenigh soon,
Van jaren jongh, van wesen⋆ schoon;
Wiens moeder d'eerste van den rouw⋆Ga naar voetnoot2,3
Daer toe noch was een wedu-vrouw;
Maer als den Heer haer schreyen sag,
Bewogen tot medoghen,
Sprack: Vrou houdt op van u geklaghGa naar voetnoot7
En drooght uw' natte ooghen.
| |
3O kracht, o troost van Iesvs woort!
Maer wacht, en hoort de reste voort:
Want rakende de dood-kist aen,
Hiel hy de swarte draghers staen;
En sprack met eenen: Jongman, ho!
Ick segg'u, wilt verrijsen.
Op datmen mijnen Vader soo
Met meerder lof magh prijsen.
| |
[pagina 352]
| |
4En siet, van stonden aen verreesGa naar voetnoot4,1
Den doo'n, die wel met reden preesGa naar voetnoot2
Voor alle werck, de stercke handGa naar voetnoot3
Van die hem uyt het ander landt
Te rug ghetrocken in de eeuw
Van 't sterffelijcke leven,
De tranen van sijn moeder-weeuw
Had wederom ghegheven.
| |
5En hier rees met den doo'n te saem
Een grooten danck van Godes naem.
Men riep al-omme wijd en breed:
Och, daer is wel een groot Propheet
In onsen daghen op-gestaen.
Och! dat daerom gepresen
De hand, die ons dit heeft gedaen,
Van eeuw' tot eeuw moet⋆ wesen.
| |
6Komt jongmans; komt o dochters fier!
En spiegelt u aen Naim hier.
Want wat is Naim anders toch
Als d'yd'len naem, en 't schoon bedrog
Des werelds, die ons troost belooft;
En in de groenste daghen,Ga naar voetnoot6,6
Wel menighmael van als berooft,Ga naar voetnoot7
Na⋆ 't swarte graf doet draghen?
| |
[pagina 353]
| |
7Ga naar margenoot+Na 't zwarte graf, en vorder niet.Ga naar voetnoot7,1
Tot hier toe komt het rou-verdriet;
Tot hier toe komt de vrienden sucht⋆;
De rest is voor de zede-tucht;
De zede-tucht, de Christen-deugd,
Die u al-om verlaten;Ga naar voetnoot6
Alleen, wel t'uwer ziel-gheneughd
Sal volgen, en sal baten.
| |
8Maer die geen deughd en heeft gedaen,
Sal eenigh na⋆ de Vyerschaer gaen.Ga naar voetnoot8,2
De Vyerschaer Godts, dat streng gerecht,
Daer⋆ Advocaet, noch wapen-knecht,
Daer eer, noch macht, noch geld, noch goed
Noch iet⋆ 't welck is geschapen,
In komen kan, om van de boetGa naar voetnoot7
Te vrijen Naims knapen.Ga naar voetnoot8
| |
9Gaet heen, gaet heen, vrij⋆ wijf en man,Ga naar voetnoot9,1
En diendt de schalcke wereld dan.
Hoe hoogh ghy u van Adel romt,
Hoe weeldigh ghy u oock beblomt,
Siet voor u, dat d'ontrouwe bruydGa naar voetnoot5
In 't Lentjen van uw' jaren
U oock te haerder poorten uytGa naar voetnoot7
Niet eens en doe vervaren.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 354]
| |
10En hebt ghy dan geen goed geley
Van moeder, die uw' dood beschrey
En Iesvm vinde onder weeg,Ga naar voetnoot10,3
Helas! soo'n is 't met u geen deegh.Ga naar voetnoot4
Ghy blijft ghekist, men sinckt u neer
Om eeuwelijck te lijden
Het beel-berou⋆, dat rauwe seer
Van uw' verloren tijden.
| |
11O Iesv sterck van woord en werck,
Aensiet van uw' bedroefde Kerck
De tranen, diese om de deugdGa naar voetnoot11,3
Vergiet van haer bedorve jeugd.
Verwecktse Heer, eer dats' in 't graf
Van qua ghewoont gesoncken,
Besuren ga de lange straf
Van d' Acheronsche⋆ voncken.Ga naar voetnoot8
|
|