Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermdDe lasery.⋆Ga naar margenoot+
| |
[pagina 344]
| |
2En siet haer puysten werden reyn,
Terwijlen datse ginghen.
Maer een van hen-luy in 't gemeyn:Ga naar voetnoot2,3
Och! dit zijn vreemde dingen.
Komt gaen w'op staende voet
Hem dancken die dit doet.
Of zydy des t'onvrede,Ga naar voetnoot7
Soo sal ick dan alleen
Na⋆ hem te rugghe treden.
| |
3Soo rasch gheseydt, soo rasch gedaen.
En met ghebogen leden
Heer Iesvm op de volle baen
Ter aerden aenghebeden.Ga naar voetnoot3,4
Maer, o Samaritaen!Ga naar voetnoot5
Waer is de rest gegaen?
En hebben d'and're negen
Dan van 't melaetsche vel
Als ghy, niet even wel
De reynigheyd ghekreghen?
| |
4Ick meyn wel ja. En⋆ isser dan
Van all' die 'k heb genesen
Gevonden maer één enckel man,
Die danckbaer soude wesen?
| |
[pagina 345]
| |
En dat noch een ghesel,
Die buyten Israël
Een vreemd'lingh is geboren?Ga naar voetnoot4,7
Stand op, stand op, 't geloofGa naar voetnoot8
Maeckt u van alle roofGa naar voetnoot9
Veel gaver als te voren.
| |
5O Iesv meester, staet ons by,
Die hier uw' naem beknielen;Ga naar voetnoot5,2
Bewaerdt ons voor de Kettery;
Melaetsheyd van de zielen.
Melaetsheyd! die uw' wet
Hier predickt, daer besmet;
Niet anders als de zweeren
Hier weynigh laten vry,
Daer we'cr met lazery⋆
De gave huyd onteeren.
| |
6Ga naar margenoot+Behoedt ons oock de ziel, o Heer,
Van doodelijcke sonden;
Op datse voor u nimmermeer⋆
Leproos en werdt⋆ bevonden.
Door hovaerdy ghebuyldt,Ga naar voetnoot6,5
Door gierigheydt ghekuyldt,Ga naar voetnoot6
Bedropen van wellusten:Ga naar voetnoot7
Door gramschap rood van borst:
Door keelsucht droog van dorst:Ga naar voetnoot9
Vertraeght op 't luye rusten.Ga naar voetnoot10
| |
[pagina 346]
| |
7O vuylen drop! o lazery!Ga naar voetnoot7,1
De snoodste van de resten!Ga naar voetnoot2
Men vindt geen swarter popelcy;Ga naar voetnoot3
Daer sijn geen blauwer pesten
Als dooling, of dood-sond.
Laet my te geender stondt
Mijn selven soo vermallen;Ga naar voetnoot7
Dat ick door eyghen sin
Om goed, om eer, om min
In sonde kom te vallen.
| |
8En of⋆ ick daer toe oyt verviel
('t Welck ghy Heer sult beletten)
Soo wilt toch mijn melaetsche ziel
Ten eersten weer ontsmetten.Ga naar voetnoot8,4
Mijn selven te vertoonen
De Priesterlijcke machtGa naar voetnoot8
Oock sonder een gedacht
Of jock-woord te verschoonen.Ga naar voetnoot10
| |
9Het is toch al te wel bekendt,
(Men vindt het klaer beschreven)
Wat macht gh'in 't nieuwe Testament
Uw' Priesters hebt ghegeven:
| |
[pagina 347]
| |
Al wat ghy van misdaed
Vergeeft, of we'erom⋆ laet
Op d'aerde onvergheven;
Ghescholden quijt, of weer⋆
Geheught, in 't ander leven.Ga naar voetnoot9,10
| |
10Voorwaer een sonderlingh⋆ ghesagh
Van dese laetste tij-en!Ga naar voetnoot10,2
Want daer⋆ den ouden Priester plag
Alleen de lazerijen
Te schouwen vuyl of schoon,Ga naar voetnoot5
Werdt⋆ nu voor Godes throon
Op 't Priesterlijcke lesenGa naar voetnoot7
De lazerij des geest
Van yder, minst⋆ en meest,Ga naar voetnoot9
We'erhouwen, of ghenesen.
|
|