Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Ga naar margenoot+ Pinxteren.Ga naar voetnoot+1Komt Schepper Geest,
Verlichter van de Son,Ga naar voetnoot1,2
Die Trooster zijt genaemt;Ga naar voetnoot3
't Is he'en⋆ de feest
Dat ghy op 't hoogh Syon
Van boven neder quaemt.
En dat, gelijck men vindt
Beschreven, met een wind,
Die door een groot gedruys
Beweeghde 't gantsche huys.
En stracks⋆ na dit getierGa naar voetnoot11
Met een ghesplete vyer,
't Welck tongs-gewijs geklooft
Was, deckte hoofd voor hoofd.
| |
2De goede Schaer
Van d'arme Galileen,
Tot hondert-twintig schier
Die daer te gaer⋆
Gekomen was by een,
Onsteken⋆ door dit vyer,Ga naar voetnoot2,6
Begon met nieuwe mondGa naar voetnoot7
Wt een vernieude grond
Te spreken al-te-maelGa naar voetnoot9
In alderhande tael:
| |
[pagina 277]
| |
Arabisch, Roomsch, en Joods
De wonderdaden Goods:
Na⋆ hen de rijcke tongGa naar voetnoot13
Den Geest te spreken drong.
| |
3Wat vreemde reen⋆!
Wat ongehoorde saeck!
Riep hier Grieck en Latijn:
Dat wy elck een
Hier hooren onse spraeck,
Daer⋆ wy geboren zijn!
Zijn dese mannen dan
Niet al te samen van
De alderminste soort
Van 't Galilesche oordt?
Wie heeft dan heur-luy mond
In een soo korten stond
Doen spreken met verstand
De tael van alle landt?
| |
4Ghy dooldt, o Joon!
't En is noch most, noch wijn,Ga naar voetnoot4,2
Daer⋆ sy van droncken zijn.
Maer Godes soon,
Die ghy-luy soo t'onrecht
Aen 't dwars-hout hebt gehecht,Ga naar voetnoot6
Heeft hen-luy t'uwer gunst
Doen leeren dese kunst.
Een weldaet (of⋆ ghy 't weet)
't Welck Joël den PropheetGa naar voetnoot10-14
| |
[pagina 278]
| |
Verkondight heeft wel eer
Op u te komen neer;
Soo dat, 't zy man, 't zy vrouw,
Sijn Geest ontfanghen sou.
| |
Ga naar margenoot+ 5Dit is den Geest,
Die 's wereldts gantsche rondGa naar voetnoot5,2
Van oordeel, deughd, en zond
Bescheyden sal.Ga naar voetnoot4
Het schennis van 't misdaed.Ga naar voetnoot6
Vervordert u ter deughd,Ga naar voetnoot7
Nadien ghy die nu meught⋆,Ga naar voetnoot8
Met een soo grooten baetGa naar voetnoot9
Des Gheests, die u by staet,
Bewercken; end' en stelt
U niet meer in 't gheweldtGa naar voetnoot12
Van Satanas, wiens macht
Nu is te niet ghebracht.
| |
6Ach, veer van my
Sy een soo sotten werck.
Mijn hulper is te sterck.
Staet my slechs by,
O ongeschapen Geest!
En ick blijf onbevreest.
| |
[pagina 279]
| |
Ghy zijt toch in de nood
Een trooster al⋆ te groot;
Een blijschap in den rou⋆;
In dorrigheydt een dou;Ga naar voetnoot6,10
De blinden ghy verlicht;
Den breuckelen⋆ ghy sticht;Ga naar voetnoot12
Den kouden ghy verwermt;
Den armen ghy ontfermt.
| |
7Ghy zijt de ziel
(Hoe swaer s'oock is belast)
Een al te soeten gast;
Ghy stijft⋆ de hiel,
Wanneer het helsch serpent
Daer kruypen komt ontrent.
Daer is 't gebenedijt;
Daer wordt het vuyle reyn;
Het opgeblase kleyn;
Het dove krijght ghehoor;
't Verdoolde vindt het spoor;
't Vermoeyde komt tot rust;
't Wanhopigh we'er tot lust.
| |
8Komt heyl'gen Geest!
En maeckt ons ziel en lijf
Bequaem tot u gherijf.Ga naar voetnoot8,3
Sterckt, en geneest,
Wascht, vocht, buygt, hoogt en laegt,Ga naar voetnoot5
Wes⋆ u in ons mishaeght.
| |
[pagina 280]
| |
Seyndt⋆ neder t'onser plightGa naar voetnoot7
Een straeltjen van u licht;
Een dropjen van u nat;
Een mijtjen van uw' schat;Ga naar voetnoot10
Op dat wy eens verkloecktGa naar voetnoot11
Door u, die ons besoeckt,
Hier komen tot de deughd
En namaels tot de vreughd.Ga naar voetnoot14
|
|