Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
1Vrede zy met u-luy, sprack
Iesvs, als hy was gekomen
Onder het besloten dack,Ga naar voetnoot1,3
Daer⋆ sijn volck met grooter schromenGa naar voetnoot4-5
Saten voor de Pharizeen;
En om hen-luy te verblijden
Met verzek'ring van sijn le'en,Ga naar voetnoot7
Toonde hy hen hand' en zijde.
| |
[pagina 249]
| |
3Wien ghy die vergeven sult,
Werden⋆ oock by my vergeven.
En die ghy we'erhoudt de schult,
Houd' ick oock in 't ander leven.
Dus den Heer. Maer Thomas een
Van de Jong'ren, was, eylacen!
Daer niet by, als hen verscheen
Iesvs op den eersten Paeschen.
| |
4Des⋆ hem d'and'ren seer verblijdt
Seyden wes⋆ hen was bejegent;Ga naar voetnoot4,2
In wat voegen, op wat tijdt
Hen haer⋆ Meester had gesegent.
En hy: Neen, 't en zy men my
In sijn' leden toon' de kloven;
En mijn hand legh in sijn zy,
Soo en sal ick niet ghelooven.
| |
5Als daerom ter selver stee⋆
Sy-luy weder als voor-heenen
En met hen-luy Thomas mee
Waren, is hen we'er verscheenen
Iesvs, op den achtsten dagh.
En na dat hy hen den vrede
Had gewenscht, gelijck hy plagh,
Hiel hy Thomas dese rede:
| |
6Reyckt uw' vinger, staet nu by,Ga naar voetnoot6,1
Siet mijn' handen, en mitsdesen⋆
Legt de uwe in mijn' zy;
End' en wilt voordaen⋆ niet wesen
| |
[pagina 250]
| |
Thomas, ongeloovigh meer:
Maer gheloovigh. Waer op d'ander:
O mijn Schepper! o mijn Heer,
Mijn Verlosser, mijn bystander!Ga naar voetnoot8
| |
Ga naar margenoot+ 7Ja, ja, Thoma! nu ghy my
Hier gesien hebt voor uw' oogen
Met mijn hand en open sy,
Hebt gh' u tot gheloof gheboghen.
Saligh zijn doch al de geenGa naar voetnoot7,5
Die oock sonder dese provenGa naar voetnoot6
Van mijn ondersochte leenGa naar voetnoot7
Even wel in my geloven.Ga naar voetnoot8
| |
9O wat aengename wensch.Ga naar voetnoot9,1
Vrede zy met u, te hooren
Voor een opgeresen mensch,
Die versmoordt lagh van te vooren
| |
[pagina 251]
| |
In sijn boosheydt? Iesv goed,Ga naar voetnoot5
Lof zy u tot allen stonden
Voor u uytgestorte bloed;
Voor uw' vijf bewaerde wonden.Ga naar voetnoot8
| |
10Wonden, die mijn medecijn;Ga naar voetnoot10,1
Wonden, die my in den Hemel
Tot versoen, en hier nu zijnGa naar voetnoot3
Tot een schuyling, tot een schemel⋆.Ga naar voetnoot4
Als mijn zieltjen maer en sit
Hier gescholen, hier gedoken,Ga naar voetnoot6
Soo behaegh ick als ick bid,
Soo is d'helsche vlucht gebroken.Ga naar voetnoot8
| |
11
Iesvs Christus is den steen,Ga naar voetnoot11,1
En sijn' wonden zijn de reten.Ga naar voetnoot2
Dit 's de plaets, en anders geen,
Daer⋆ ghy in moet zijn gheseten.
Dit 's de alder-sterckste rots;
Dit 's de wellust van den Vader;
Hier op breeckt haer⋆ Satans trots;
Hier op schendt sich den verrader.
| |
12Och, uyt dese reten, Heer,
Gundt my noch een woord te spreken:
Dat ick nu, noch nimmermeer⋆
Uw' ghewenste vreed' en breke;
| |
[pagina 252]
| |
Vrede die ghy ons soo dier⋆,
En in leven, en in sterven,
Als ghy scheyden soudt van hier,
Hebt belast soo menigh-werven.Ga naar voetnoot12,8
|
|