Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Ioodschen raed.Ga naar margenoot+
| |
2Wat doen, wat laten wyGa naar voetnoot2,1
De mond, de handen
Van desen Iesvs vrij
Gaen achter⋆ landen?
Duert dit noch weynigh tijdt
Wy raken t'onser blamenGa naar voetnoot6
Den Tempel quijt
Met stock en staf te samen.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 198]
| |
3Swijght onverstandigh volckGa naar voetnoot3,1-8
Uws Bischops, die een Tolck
Is van Gods woorden.
't Is u nut, na⋆ mijn stem,
Eén man alleen t'ontlijven,Ga naar voetnoot6
Op dat deur hem
Al 't volck bewaerd mag blijven.
| |
Ga naar margenoot+ 4Ach Caiphas! u woord
Na⋆ eyghen kennisGa naar voetnoot4,2
U'ws sins⋆ was niet dan moord
En Heylig-schennis;
Maer om dat ghy 't verbondGa naar voetnoot5-6
Van Moyses wet⋆ regeerde,
Quam dat uw' mondGa naar voetnoot7
Onwetend' propheteerde.
| |
[pagina 199]
| |
6Mijn raed, mijn oordeel is
Dat Iesvs leve,
Op dat hy laeffenis
Mijn ziel magh geven.
Leeft dan, leeft Iesv Heer,
Leeft eeuwigh in mijn sinnen⋆.
Op dat ick meer
En meer u magh beminnen.
|
|