Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd1Wie sal my van u-luyden,
't Zy Kerckelijck, 't zy leeck,Ga naar voetnoot1,2
Van sonde overduyden.Ga naar voetnoot3
Is 't saeck dat ick u spreeck
| |
[pagina 194]
| |
De waerheydt, om wat rede⋆
Ghelooft ghy my dan niet?
Die Godt bemindt is mede
Gehoorigh sijn onthiet⋆.Ga naar voetnoot8
| |
2Maer om dat ghy uyt Gode
Eylacen! niet en zijt,
Soo hoort ghy oock soo node
Sijn woord. O Samarijt!Ga naar voetnoot2,4
Antwoorden hem de scharen
En⋆ segghen wy niet wel
Dat in u is ghevaren
Den duyvel van de hel?
| |
3Ach laster! ach noyt quader!
'k En heb den duyvel niet,
Maer eere mijnen Vader,
Sprack Christus, soo men siet.
En ghy durft my beroven
Mijn eer, die 'k niet en soeck.
Daer isser doch een boven
Die rechten sal uw' vloeck.
| |
4Voorwaer, voorwaer, ick segge:
Soo wie my 't oor wil bie'n⋆,
Die sal 't de dood ontleggen:Ga naar voetnoot4,3
Noch immermeer⋆ die sien.
| |
[pagina 195]
| |
En sy: Nu kanmen tasten
Met ving'ren aen uw' praet
Als dat ghy met de gasten
Van Belzebub omgaet.
| |
5Want Abram is ghesturvenGa naar voetnoot5,1
En Isac, en soo voort.
Hoe blijft dan onbedurven,
Die maer u woordt en hoort?
Wat Abram uwen VaderGa naar voetnoot5-8
Belanght, die heeft mijn dagh
Gesien, en sich te gader
Verheught, als hy hem sagh.
| |
6Ga naar margenoot+Wel hoe? gh'en hebt de jaren
Van vijftich nerghens⋆ na;
Hoe kundy dan dit klarenGa naar voetnoot6,3
Van Abr'ham, die soo spa⋆
Na hem hier zijt geboren?
En Iesvs, wel te pas:Ga naar voetnoot6
Weet dat ick langh te vooren
Eer Abr'ham quam, al was.
| |
7Hier grimdenz', en met eenenGa naar voetnoot7,1
Gebockt ter aerden ne'er,
Bereyden s'hem met steenen
Te werpen, maer den Heer
Den Tempel. Christen mensch!
Het is nu tijdt t'ontsluyten
U hert met al uw' wensch.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 196]
| |
8Om Iesvm te versteken⋆,
Terwijl hy vluchten moet.
Gevoelt dit qualijck sprekenGa naar voetnoot8,3
Van 't alderhooghste goed.Ga naar voetnoot4
En past met effen sinnenGa naar voetnoot5
De schelders te weerstaen.
Ghy sultse wel verwinnen
Met uw' Samaritaen.Ga naar voetnoot8
| |
9Verlieft u op sijn woorden
Als een die hem bemindt:
Want dit is, soo ghy hoorde,
Een teycken van sijn kindt.
Vereerdt hem met u leven;
Op dat hy nooyt en werdt⋆
Van u recht als verdrevenGa naar voetnoot9,7
Door een ghemarmert hert.Ga naar voetnoot8
| |
10Weest vrolijck, vierdt de dagen,
Met een bereyden geest,
Van hem die 't kruys gedragenGa naar voetnoot10,3
Maer eeuwigh is gheweest.Ga naar voetnoot4
Soo'n sult ghy oock niet smaken
In d'eeuwigheydt de doodt:
Maer door sijn gunst geraken
In Abr'hams sachte schoot.Ga naar voetnoot8
|
|