Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Ga naar margenoot+ De Samaritane.
| |
2Vrou wist ghy maer te deghen,Ga naar voetnoot2,1
Wie dat van dorst hier klaeght
En u na⋆ drincken vraeght;
Ghy eyschte selfs⋆ sijn seghen:
En hy gaf u een schat
Van eeuwigh-vloeyend nat.
| |
[pagina 179]
| |
3'k Belij' met hart en monde
Dat ghy van aller tijdt
Uw's Vaders sterckheyt zijt.
Maer nu voor 's werelts sonde
(O Iesv! 't is my leet)
Hier sit, hier dorst, hier sweet.
| |
4Om dat ick hier, och-armen!
Door 's boosheydts ruyme padGa naar voetnoot4,2
Mijn ziel verlopen had,Ga naar voetnoot3
Most ghy hier komen swarmenGa naar voetnoot4
En met vermoeyde leen⋆
Mijn wijde baen vertreen.Ga naar voetnoot6
| |
5Mijn dorst was niet te slessen
Na⋆ rijckdom, weeld', en eer,
Ter tijdt toe dat mijn Heer
Tot tweemael toe ten sessen
Quam dorsten, om mijn kaeckGa naar voetnoot5,4
Te gheven ander smaeck.
| |
6Voordaen⋆ sal in dit leven
Mijn kost, mijn brood, mijn wijn
Den wil des Heeren zijn.
Hy sal my niet begheven,
Maer als hy my ghebiedt,
Vergunnen 't geen hy hiet.Ga naar voetnoot6,6
|
|