Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Ga naar margenoot+ Simons-hvysie.
| |
1In Simons-huysje t'eender dagh
Trad Iesvs den Behoeder,
Alwaer dood-sieck te bedde lagh
Simons behou-de moeder.Ga naar voetnoot1,4
En zijnde sijn' Genade
Ootmoedelijck gebeen,
Genas door wonderdaden
Haer neer-geslage le'en⋆.
De koorts verbrande
De vrou schier lever, hart en long.
Maer Iesvs dwong
Die met sijn handen.
| |
[pagina 175]
| |
2Flucks, sprack hy, koorts vertreckt terstond
En laet de krancke leden
Des wijfs, weer als voor-heen gesond,
Haer t'onsen dienst besteden.
En daer mee van de sponde
Gelicht door Iesvs hand,
Ging sy ter selver stonden
Hem dienen van provand.
Maer als nu endeGa naar voetnoot2,9
Den dag, men alderhande slag
Daer brengen sag
Van sieck' ellende.Ga naar voetnoot12
| |
3En Christus gingh van hoofd te hoofd
Op hen zijn handen leggen,
Gelijck sijn waerheyd ons belooft
En goedheyd had doen seggen
Door der Propheten monden,
Dat boven alle wensch
Hy sieckten ende sonden
Sou nemen van den mensch.
Dat dan gepresen
Hier over Heer tot alder stond
Uw' hand, en mond
Te recht moet⋆ wesen.
| |
4Maer Iesvs, nademael uw' machtGa naar voetnoot4,1
En goedheyd niet vermindert
Is over 't menschelijck geslacht;Ga naar voetnoot3
Soo gund, dat onbehindert
| |
[pagina 176]
| |
De leden en de zielen
Ons blijven van de geen',
Daer⋆ voor wy u beknielenGa naar voetnoot7-8
Met tranige gebeen.
Verlengt haer⋆ leven,
Is 't salig, Heer! op datse stof
Van nieuwe lof
U mogen geven.
| |
Ga naar margenoot+ 5Spreeckt maer een enckel woord, en al
Of ziel, of lijf behindert, sal
Op uw' geboden vluchten.Ga naar voetnoot5,4
Genade, Heer, genade!
Die tot u kleyn en groot,Ga naar voetnoot6
Wanneer sy zijn beladen,
Te komen hebt genoodt,Ga naar voetnoot8
Vertroost van boven
Door uwen zegen onsen nood.
Want hel en doodGa naar voetnoot11-12
U niet en loven.
| |
6Doch Heer uw' wille moet⋆ gheschien.
Want 't is alleen de⋆ dese
Daer⋆ aen wy hoop en vrees gebienGa naar voetnoot6,3-4
Van sterven en genesen.
Wy oeffenen de liefde
| |
[pagina 177]
| |
U Martha wijlen briefde⋆
Te gaer⋆ met Magdaleen:
Iesv uw' vrinden
Zijn kranck; En meer en will'we niet.
Want ghy verlietGa naar voetnoot11
Noyt uw' beminden.
| |
7Heer! laet my si'en en bra'en alhier.Ga naar voetnoot7,1
Geen pijn mag my vervaren,Ga naar voetnoot2
Wanneer ghy maer van 't eeuwig vyer
Mijn ziel belieft te sparen.
'k En wens toch in dit leven
Nict anders als geduld,
Versekert dat ghy gevenGa naar voetnoot7-8
My kou na⋆ kle'eren sult.
Want uw' genade,
Die al u werck te boven gaet,Ga naar voetnoot11
Windt veer de maet
Van mijn misdade.
|
|