Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
Ga naar margenoot+ 't Bedonge werck.
| |
[pagina 125]
| |
Als datter een uyt vaderlijcke sorge
Bekommert voor sijn wijngaerd, is ghegaen
Ten huysen uyt, van d'aldervroeghste morghe
Tot 's avonds toe, om volck te nemen aen.
| |
2Maer na dat hy, met d'eersten had ghemaeckt
Compact van een Reael⋆ des daeghs te winnenGa naar voetnoot2,2
En niet⋆ te min weer anderen gheraecktGa naar voetnoot3
Ter derder uer, had hy met soete sinnen
Aen hen belooft, ghelijck wy moghen lesen,
Te gheven 't gheen 't welck hy bevinden souGa naar voetnoot6
Na⋆ tijd en werck, behoorelijck te wesen.
Sy souden d'hand maer steken uyt de mouw.
| |
3Men wrocht vast aen, en d'alder-rijcksten Heer
Ging efter⋆ uyt om noch meer volcks te hueren.
En sulcks⋆ hy had gedaen de tweede keer,
Soo deed' hy noch te ses, te neghen uren:
Ja 't elfster oock, noch even goed en sedigh,Ga naar voetnoot3,5
Een g'heele schaer ghevonden kloeck en sterck,Ga naar voetnoot6
Sey mannen, hoe, den gantschen dagh dus ledigh?Ga naar voetnoot7
Gaet heenen noch een uertjen in mijn werck.
| |
4Sy gingen: Maer als nu de Son gheraeckt
De blauwe zee had met sijn gulde stralen
En d'avond-ster den arbeyd had gestaeckt,Ga naar voetnoot4,3
Gebood de man de werck-luy te betalen.
| |
[pagina 126]
| |
Hof-meester gheeft, sprack hy met koele sinnen,Ga naar voetnoot5
Elck een reael, soo als ick heb belooft.
Maer sult my van den lesten af beginnen
Tot d'eerste toe en gaen van hoofd te hoofd.
| |
Ga naar margenoot+ 5't Gheschiede soo, maer als de eerste nu
Noch min⋆, noch meer, en kreghen als de leste,
Onstelden sich d'onredelijcke luyGa naar voetnoot5,3
En seyden hoe? sal m'ons dan met de reste
Ghelijcken, die de koude en de hette
Versenght heeft van den vroeg' en laten dagh.
En hy tot hen: Wilt ghy my dan beletten
Te willen doen het ghene dat ick magh.Ga naar voetnoot8
| |
6Neemt ghy-luy 't uw' en laet my met het mijn
Dat u luy oogh sal quaed of nijdigh zijn.
Om dat mijn hand goed is, soo sullen mede
(Sprack Iesvs ons tot waerschou van te voren)
De lesten eerst, en d'eerste komen lest.
Want veel gheroepen, weynigh uytverkoren.
Dit is den text, bedenckt ghy nu de rest.
| |
7Maer boven al, soo lact de diere prijsGa naar voetnoot7,1
U nimmermeer⋆ toch gaen uyt uw' memorij,
Die Godt u heeft belooft van 't Paradijs:
Wat is u werck voor een alsulcken glorij?
| |
[pagina 127]
| |
Ach! min als niet. want by die Koninghrijcken
Die ghy verwacht, en⋆ is hier op ter aerd
Al wat men lijdt, of doet te verghelijcken,Ga naar voetnoot7
Hoe swaer 't oock zy, niet eens de pijne waerd.Ga naar voetnoot8
| |
8Daer over gheeft, en tuchtelijcken wandelt)
Heeft met den mensch, en met de kranckste stof
Sijns hande-wercks, soo heuschelijck⋆ gehandelt,
Als dat hy sich, indien wy maer de sondenGa naar voetnoot8,5
En⋆ laten, en uyt kracht van sijn gheboon
Wat deughds en⋆ doen, te geven heeft verbonden
Sijn eyghen huys tot een verdienden loon.
| |
9Ga naar margenoot+Dit tuyght ons hier den Alderhooghsten soon.Ga naar voetnoot9,1
Sict eens wat eer bewijst hy aen sijn slaven,Ga naar voetnoot2-8
Dat hy op 't hoofd hen steld soo⋆ dieren kroon
Voor wercken die niet dan sijn eyghen gaven
En zijn, o Heer! o goedheyds eerste ader!
Gh'en soudt ons geen rechtvaerdigh Rechter zijn
In 't kroonen, waert g' ons geen ghenadigh Vader
In 't gheven eerst! riep hier Sint Augustijn.
| |
10Wy zijn aen u met al⋆ te vasten band
En met een schuld verknocht te menighvuldigh.
Maer ghy zijt weer van een soo milde hand,
Dat ghy oock schult betaelt aen niemant schuldigh.Ga naar voetnoot10,4
| |
[pagina 128]
| |
11Dit heeft ons dus besproken en verdientGa naar voetnoot11,1
Uw' liefsten Soon (sijn' goedheyd zy ghepresen!)
Dat by hem oock den Hemel waerd wou wesenGa naar voetnoot4-5
Een dronckjen bors, in sijnen naem ghegheven.
Des⋆ wy door hulp uws goedertieren handts
Begheerigh hier om deughdelijck te leven,
Verwachten daer de toe-gheseyde krans.
| |
Ga naar margenoot+ 12Hier dringht ons toe de gunst die ghy ons biedt.
Want al-hoewel wy zijn onnutte knechten
En uyt ons selfs⋆ vermoghen min als nietGa naar voetnoot12,3
In deughd te doen, oft ondeughd te bevechten:Ga naar voetnoot4
Om dat het u nochtans heeft uyt ghenadeGa naar voetnoot5
Met ons belieft te treden in accoort,Ga naar voetnoot6
Ghevoelen w'ons (wy kennen⋆ 't) tot de daden
| |
[pagina 129]
| |
Dat het verdingh ons niet en gae verloorenGa naar voetnoot13,5
Van 't Hemelsch loon uyt kracht van dit verband.
Maer waerdigh zijn met d'and're uytverkorenGa naar voetnoot7
De rijcke munt te krijghen in de handt.
|
|