Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Oog-merckGa naar voetnoot1Ga naar margenoot+ des avtevrs over de mvsike van 't Gvlde-Iaer.Discrete⋆ vrinden, Van twee dinghen hebbe ick u⋆ L. alhier noch kortelijck te verwittigen: Namentlijck, also⋆ ick in dit eerste deel gebonden was aen eene sekere materie, te weten, aen de Euangelien der Sonnendagen, dat ick daeromme genoodsaeckt ben geweest daer toe te verkiesen een manier van Musike, die behalven de soetigheyd van de harmonie, oock stemmigh, onmocyelijck, ende insonderheyd indifferent, ofte onverscheydenGa naar voetnoot2 soude wesen ter matcrien, daer⋆ toe ickse hadde te gebruycken. Het welcke de curicuse ende delicateGa naar voetnoot3 Musiciens my des te beter sullen afnemenGa naar voetnoot4, alsoo⋆ sy wel weten dat mijn oog-merck is, met dese Lof-sangen niet soo seer haer⋆ kunst te vervorderen, als hare devotie te dienen. In d'ander twee navolgende deelen des Gulde-Iaers, alsoo dit bedwangh wat cesseerdeGa naar voetnoot5, ende mijn concepten een weynigh vrijer ende onbedwongender waren, heb ick oock na | |
[pagina 80]
| |
advenantGa naar voetnoot1 mijn best gedaen, om op te soecken de soetste Musiken, oft immers⋆ de aengenaemste wijsen, die my mogelijck zijn gheweest te vinden. Het tweede is, Dat ick om 't gemack van de Sangers, al de vaersen der Lof-sanghen heb doen stellen onder de Noten. Want nadien⋆ my wel bekent was, so door eyghen ondervindingh, als door menighvuldighe klacht van anderen, hoe moeyelijck dat by ghebreck van desen, al de Lied- ofte Sanghboecken, dier tot noch toe zijn uytghegheven, gevallen zijn; soo heb ick hier in wel beradelijckGa naar voetnoot2 willen voorsien, op dat ick de Sangers, d'eerste vaers gesongen hebbende, geen oorsake geven en soude, of de Noten, of de Woorden van de navolgende vaersen, van buyten te moeten kennen; of seker al de selve ('t welck dickwils gebeuren soude) t'eenemael achter te laten. Derhalven, daer⋆ 't ghetal der vaersen wat grooter quam te vallen, als de eens-ghestelde Noten ghevoeghelijck konden vatten, heb ick de selve veel liever noch eens willen verdubbelen, als de Sanghers in de resterende vaersen met het voor-verhaelde onghemack te vermoeyen. Des⋆ sal wederom staen teGa naar voetnoot3 haerluyder discretie, soo⋆ wanneer hen den lust oft den tijdt toelact, alle de vaersen des Lofsanghs te singhen, de selvighe alsoo te menagerenGa naar voetnoot4, datse niet al te gader⋆ achter malkander in MusijckGa naar voetnoot5, maer by beurten, d'eene simpel, d'ander in Musijck, alternis versibus, ghesonghen moghen⋆ worden, ende dat tot veranderingh ende meerder lust, soo van de hoorders, als van de Sanghers selfs⋆. Hier mede vaert noch eens wel, ende neemt in danck dese mijne naerstigheydGa naar voetnoot6, daer⋆ over ick t'uwen dienst nu meer als dertien jaren langh hebbe vergadertGa naar voetnoot7. |
|