Theodoor Weustenraad (1805-1849) en de 'Percessie van Scherpenheuvel'
(2009)–Lou Spronck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 10
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beide zijden beschreven met telkens drie strofen van acht versregels per pagina. Het papier is ongevergeerd, uitgezonderd de laatste twee bladen. Weustenraad nummerde de eerste twee bladen met de paginanummers 1-4 en de zich daarop bevindende twaalf strofen met de nummers 1-12. Daarna hernam hij de paginering van 1-28 met daarop de (niet genummerde) strofen 13-98. Vervolgens begon Weustenraad opnieuw met een strofenummering, lopend van 1-138. Blijkens een door stadsarchivaris J.L. Blonden beschreven inlegvelletje nummerde deze in september 1928 met potlood de bladen 1-44.Ga naar voetnoot5 Blad 22 is echter evident een kladblaadje. Het papier ervan is, in afwijking van dat der andere bladen, dun, vrij glad en groenig. Heel vaag is het papiermerk BATH te onderscheiden. Het bevat een slecht leesbaar concept van enkele strofen die Weustenraad nummerde van 23 tot 27 en waarvan alleen strofe 24 volledig is. Vergelijking met de Relatie van de lèste Percessie, strofen 25-29, wijst uit dat we hier te maken hebben met een voor de Lèste Percessie bestemde tekst. Het blad behoort dus niet tot de autograaf van de Percessie. Mijn bladnummering, lopend van I-XLIII, wijkt bijgevolg na XXI af van de bladnummering van Blonden. De tekst van XXII (B XXIII) is door Weustenraad kennelijk bedoeld als toevoeging bij de laatste twee regels van strofe 122 (W 24)Ga naar voetnoot6: Mer vivat toch de geistelikke, / Want die verneuke ederein! Op dit blad schreef Weustenraad de strofen W 24bis, W 25, W 26 (lees: 25 bis), W 27 (lees: 25 ter), W 28, W 29. De strofen W 28 en W 29 - deze laatste is onvoltooid - werden in het handschrift doorgehaald, maar de strofen W 24bis-W 25 ter horen mijns inziens in de Percessie thuis. Ik druk ze derhalve af als de strofen 123-126. Blonden die zich hield aan de nummering van Nuyts, liet ze ongenummerd. Na strofe 122 wijkt ook mijn strofenummering dus af van die van Blonden. Als strofe 123 hebben de Druk en de afschriften een door Weustenraad doorgehaalde strofe met het nummer 25. Ik neem deze strofe niet op in mijn editie. Blonden nummerde ze niet en liet zodoende tussen de strofen B 122 en B124 als het ware een gat vallen. Bij zijn nummering van de strofen, lopend van 1-246, volgde Blonden zoals gezegd de nummering van het door stadsarchivaris J.M. Nuyts vervaardigde Percessie-afschrift, dat als hs. 297 op RHCL/GAM berust. Deze wijze van nummeren was eigenlijk niet verantwoord, want de strofen 24-25 werden door hem in navolging van Nuyts genummerd als 25-24, en de strofen 123-126, die in het afschrift Nuyts niet voorkwamen, sloeg hij als het ware over. Dat gold ook voor strofe 153, die aan de rand van de pagina met de strofen W 49-W 51 door Weustenraad in verticale richting is bijgeschreven en duidelijk aansluit op W 51. Ze ontbreekt in alle afschriften; de bezorgers van de Druk gaven ze het ‘noodnummer’ 149bis. Hoewel Blondens strofenummering dus weinig gelukkig is, kan ter rechtvaardiging worden aangevoerd dat hij wilde vasthouden aan de nummering, zoals die in vele in omloop zijnde afschriften van de Percessie reeds bestond. De strofen 163-172 (W 61-W 70) zijn later toegevoegd. Daardoor werd Weustenraad genoodzaakt de eerder geschreven strofen 173-181 (W 61-W 69) de nummers W 61bis-W 69 bis te geven. Van blad XXX (W 67-W 70) is eenderde deel afgesneden; het bevat dus maar vier strofen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eveneens later ingevoegd werd een klein blaadje VI (W 6bis), waarop twee strofen geschreven staan. Door verwijzingstekentjes gaf Weustenraad aan, waar die in de tekst thuis horen. Het zijn de strofen 29 en 32. Het handschrift breekt na strofe 250 (W 138) plotseling af en telt dus in deze uitgave in totaal 250 × 8 = 2000 versregels.
Een middel tot vaststelling van de fasen waarin de autograaf van de Percessie tot stand kwam, is de aan- of afwezigheid op de verschillende bladen van een papiermerk met de naam BATH, met daarboven een kroontje en eronder al dan niet een lauwertakje. Dit papiermerk ontbreekt op de bladen VI (strofen 29 en 32), XXII (strofen 123-126, over de aanmatigingen van de clergé), XXIX-XXX (strofen 163-172: is er leven na de dood?) en XXXIX-XLIII (strofen 221-250, bij de pastoor van Scherpenheuvel), van welke laatste de bladen XLII-XLIII gevergeerd zijn. Op negen bladen ontbreekt het lauwertakje in het papiermerk, terwijl het papier dikker en vergeeld is. a. Op de bladen I-II, met de strofen 1-12 (de aankomst in Scherpenheuvel). Deze 12 strofen zijn later dan de volgende tot stand gekomen. Daarop wijzen: ten eerste het feit dat blad III en volgende de strofenummering niet voortzetten, maar een paginering hebben die met 1. begint; ten tweede het feit dat Weustenraad de eerste twee regels van strofe 13 heeft moeten wijzigen om de aansluiting bij het voorgaande gedeelte tot stand te brengen. b. Op de bladen XIV-XVII, met de strofen 75-98 (in het slaapvertrek bij Betsje). Deze strofen zijn eveneens later dan de omringende tot stand gekomen. Daarop wijst het feit dat Weustenraad na deze passage de paginering niet doorzet, maar bij strofe 99 met de strofenummering herbegint. Ik veronderstel dat Weustenraad de vrijpartij met Betsje wel geconcipieerd had, maar aan de versificatie van de pikante stof extra tijd heeft willen besteden en intussen met de uitwerking van volgende gebeurtenissen is voortgegaan. Die extra tijd was, mogen we zeggen, wel besteed. De op het eerste gezicht misschien onbegrijpelijke blad- en strofenummering van Weustenraad is hiermee in ieder geval verklaard. c. Op de bladen XXXVII-XXXVIII, met de strofen 209-220 (de natuurbeschrijving). Het feit dat deze bladen voorafgaan aan die zonder papiermerk met het slot van de autograaf (XXXIX-XLIII, bij de pastoor van Scherpenheuvel), en dit gevoegd bij wat hierboven onder a. en b. werd opgemerkt, kan leiden tot de conclusie dat de Percessie, zoals die in hs. 296 voor ons ligt, in drie op elkaar aansluitende fasen is tot stand gekomen: Fase I, waarin Weustenraad papier gebruikte, voorzien van het merk BATH met kroontje en met lauwertakje. Fase II, waarin Weustenraad papier gebruikte, voorzien van het merk BATH met kroontje, maar zonder lauwertakje. In deze fase ontstonden de strofen 1-12, 75-98, 209-220. Fase III, waarin papier gebruikt werd zonder papiermerk. In deze fase schreef Weustenraad de strofen 29, 32, 123-126, 163-172, 221-250. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee versies van het papiermerk BATH (1,6 × 1,5 cm, met kroon en lauwertak; 1,6 × 1,4 cm, met kroon). RHCL/GAM, hs. 296.
De Percessie van Scherpenheuvel is geschreven in de jambische dichtmaat. Het stramien van iedere versregel bestaat uit vier jamben, met in de oneven regels vijf lichte tegenover vier zware accenten, en in de even regels vier lichte tegenover vier zware, waaronder de rijmlettergreep. Rijm en versmelodie leiden tot een samensmelting van telkens twee op elkaar rijmende regels, afgesloten door een korte rust:
God zij gelaof en al z'n hèlge! / Hei zien v'r eind'lik aongeland.
Dao kump 't vollek us al tege / Mèt snippelväönsjes in de hand. -
Dao höb d'r ouch de geistelikke / Van Scherpenheuvel en van Diest.
Huurt wie dat z'us al zingentere / Verwellekomme op hun fies. -
Het jambisch stramien (een minder beklemtoonde lettergreep die gevolgd wordt door een lettergreep met zwaarder accent) wordt nogal eens doorbroken, met name door het accentueren van de eerste lettergreep van een vers (God, Hei, Dao, Dao, Huurt). Als een woord door zo'n irregulier accent in een geïsoleerde positie komt te staan, heeft deze meestal aangename verstoring van de regelmaat soms ook nog een betekenisversterkend effect. Bijvoorbeeld: strofe 1: Huurt, strofe 9: Sprong, strofe 13: Nooit (tweemaal), strofe 22: Gaot, strofe 89: Hauwt, strofe 90: dien.
De datering van het handschrift is niet gemakkelijk. Lang heeft men gedacht dat de Percessie vóór 1830 geschreven moest zijn, waarschijnlijk omdat de erin beschreven bedevaart in of vóór 1830 plaatsvond of omdat men Maastrichtse dialectpoëzie niet verenigbaar achtte met het Frans-Belgische leven dat Weustenraad vanaf dat jaar leidde. Men vergat daarbij dat de datum van een gebeurtenis en de datum van de beschrijving ervan niet hoeven samen te vallen, en dat Weustenraad, eerst in Tongeren en later in Luik en Brussel, altijd met Limburgse vrienden verkeerd heeft en geregeld voor ontspanning en journalistieke zaken in (Nederlands) Limburg verbleef. Weustenraads tijdgenoten-biografen hebben zich overigens over een datering niet uitgelaten. Het handschrift draagt alle kenmerken van onvoltooidheid. Bij strofe 250, midden in de beschrijving van een obscene scène in de pastoorswoning van Scherpenheuvel, en op een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ogenblik dat het einde van de bedevaart, die pas in de Sint-Martinuskerk te Wyck wordt ontbonden, nog lang niet in zicht is, breekt het gedicht af. Het handschrift is daarenboven geenszins persklaar: herhaaldelijk zijn door Weustenraad bij hernieuwde lezing nog verbeteringen aangebracht. Dat was bij hem heel gewoon: ook aan zijn Franstalige gedichten bleef hij vijlen en schaven, niet alleen vóór, maar ook ná hun publicatie. Verder is de kwaliteit van het schrift ongelijkmatig: naast goed leesbare passages zijn er die als het ware ontcijferd moeten worden. De veronderstelling dat hs. 296 (de autograaf) dan wel een incomplete kladversie zal zijn en dat er daarnaast een complete eindredactie bestaan heeft, moet evenwel van de hand worden gewezen. Daarvoor bestaan twee redenen. Vooreerst is er het feit dat geen van de oude Percessie-afschriften, voorzover ons bekend, meer strofen telt dan hs. 296. Bovendien kunnen we bij J. Chot, die voor zijn korte biografie Weustenraad uit 1887 kon beschikken over documenten en mondelinge mededelingen van Weustenraads broer Jean, lezen dat de Percessie tegen de 2000 verzen telt, een getal dat overeenstemt met het aantal verzen in de afschriften. De veronderstelling is dus gewettigd dat de autograaf onvoltooid was toen Weustenraad in 1849 plotseling stierf, nog daargelaten de vraag of hij er in zijn laatste jaren aan gewerkt heeft. Bij nadere beschouwing van de autograaf dringt zich de vraag op of wellicht het schrift en het papiermerk tot een nadere datering kunnen leiden. Weustenraads handschrift vertoonde vóór 1828 schoolse trekken, maar had in 1832 zijn definitieve karakter gekregen, dat ook kenmerkend is voor de Percessie-autograaf. Het schrift brengt ons dus niet verder. Dat ligt anders met het papiermerk BATH: een preeg (vierkantje met afgeschuinde hoeken; 16 × 15 mm) met de naam BATH en een kroontje erboven, of eenzelfde preeg (15 × 15 mm) met boven de naam BATH een kroontje en eronder een lauwertak. Hoewel mij over dit negentiende-eeuwse papiermerk niets naders bekend is - het BATH-papier zal wel van Engelse origine zijn - heb ik kunnen vaststellen dat het in België en in Nederlands Limburg in de jaren 1840-1850 veel gebruikt werd. De oudste brieven met dit merk die ik in handen kreeg, dateren uit 1836, maar dan is de preeg soms onscherp en het papier nog niet mooi glad gekalanderd. Vanaf 1840 wordt het BATH-papier frequent gebruikt en is dan van optimale kwaliteit: egaal, dun en glad. In de brievenverzameling Weustenraad treffen we het regelmatig aan vanaf 1840. Het papiermerk leidt dus met vrij grote zekerheid tot een datering van de Percessie in de jaren 1840. Maar ook de tekst van de Percessie zelf bevat gegevens die een datering mogelijk maken. Zo wordt in strofe 127 gezegd dat een gebeurtenis van 29 mei 1833 verleden tijd is, en in strofe 175 lezen we dat Membrede, die op 25 oktober 1831 stierf, niet meer tot de levenden behoort. Als we ervan uitgaan dat de vertellende ik-figuur Weustenraad zelf is, wijzen de strofen 57-58 (Weustenraad is een gehuwd persoon) en 120 (Weustenraad is geen advocaat) op een ontstaan na 1829, respectievelijk na 1831, terwijl Weustenraad in strofe 31 suggereert dat hij al op leeftijd is. Strofe 67 heeft betrekking op de buitensporigheden van het romantisch toneel rond 1835; strofe 123 past bij de groeiende tegenstelling tussen clergé en liberalen in België vanaf 1838; strofe 161 is gerelateerd aan Weustenraads rond 1845 herhaaldelijk geuite weerzin van het stadsleven. En dan zijn er de passages in zijn Franstalige poëzie die overeenkomst vertonen met fragmenten of zinsneden uit de Percessie. Hoewel van gelijktijdigheid geen sprake hoeft te zijn - ingrediënten voor het loflied op de lente in de strofen 209-219 vinden we al in de Éclaireur van 1 mei 1828 - wijzen die gelijksoortige passages uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Et errem keend heet good te schrieuwen / De bekker liet heur mer neet los (...): dialectfragment (6,0 × 10,5 cm) op een los blaadje, waarop ook het concept voor een krantenbericht, zomer 1846. Autograaf. RHCL/GAM, hs. 295-varia.
Weustenraads Franse en Maastrichtse poëzie wel op de jaren waarin die gedachten en gevoelens bij hem leefden. Opvallend zijn daarbij de overeenkomsten tussen passages uit de Percessie en Franstalige gedichten die hij schreef in de jaren 1843-1847. Wat extra licht op de tijd van ontstaan van de Percessie werpen de twee dialectfragmenten die wij aantroffen in de hs. 294-I en hs. 295-varia. Hs 294-I is een kladboekje. Het dialectfragment wordt daarin omringd door probeersels voor het gedicht Le Haut-Fourneau, dat in 1844 werd uitgegeven. Het dialectfragment in hs. 295-varia is geschreven op een los blaadje, in feite een afgescheurd, niet beschreven stuk van een brief aan Weustenraad als ‘auditeur militaire de la 3e Division Territoriale’. Boven het dialectfragment staat in minuscuul schrift het klad van een krantenbericht, dat in de zomer van 1846 geschreven moet zijn.Ga naar voetnoot7 Inhoudelijk behandelt Weustenraad in beide dialectfragmenten hardhandige pogingen tot verkrachting. De veronderstelling dat ze een plaats zouden kunnen krijgen in het vervolg van de Percessie, ligt voor de hand. In ieder geval wordt door beide dialectfragmenten aangetoond dat Weustenraad zich in de jaren 1844-1846 onledig hield met het schrijven van dialectpoëzie. Het geheel van overwegingen in aanmerking nemend, kom ik tot de slotsom dat de tekst van de Percessie in de jaren 1840 geleidelijk tot stand is gekomen. Weustenraads vroege dood in 1849 verhinderde dat het gedicht werd voltooid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De autograaf van de ‘Lèste Percessie’ en het handschrift van de ‘Relatie van de lèste Percessie’: onderling verband en dateringDe autograaf van de Lèste Percessie is gevoegd bij hs. 296.Ga naar voetnoot8 Hij is geschreven op twee gevouwen, in elkaar gelegde velletjes papier, die tezamen 8 pagina's van 19 × 12,3 cm uitmaken. Het papier is ongevergeerd, heeft geen water- of papiermerk, en is ongeveer van dezelfde kwaliteit als dat van de Percessie. De Lèste Percessie is opgezet als een groot dichtwerk, maar slechts vijf moeilijk leesbare strofen van het I. Deyl (Eerste Deel) zijn voltooid. De strofen tellen acht versregels, net zoals in de Percessie. Op de pagina's die na deze vijf strofen overbleven schreef Weustenraad enkel de beginregels van de volgende strofen, genummerd: 6, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 14bis (later ingevoegd), 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22. Deze typische manier van concipiëren, die hij ook bij zijn Franse gedichten toepaste, vertelt iets over Weustenraads werkwijze. Hetzelfde deed hij op het kladblaadje (dun, glad, groenig papier met vaag papiermerk BATH) dat ten onrechte aan de autograaf van de Percessie is toegevoegd en door Blonden voorzien werd van het bladnummer B XXII. Op dit blaadje schreef Weustenraad een complete strofe met nummer 24, maar noteerde van strofe 25 slechts twee regels en van 23, 26 en 27 alleen de beginregel. De strofen sluiten aan op strofe 22 van de Lèste Percessie. Ik druk ze daar dan ook af.
In 1967 ontdekte Mathieu Spiertz bij de ordening van het Roermondse bisschoppelijk archief een handschrift met de titel Relatie van de lèste Percessie van Scherpenheuvel. Vermoedelijk heeft het daarin deel uitgemaakt van de Collectie Jos. Habets.Ga naar voetnoot9 Het gedicht is geschreven in een zeer goed leesbaar handschrift (zeker niet van Weustenraad) op een dubbelgevouwen vel papier, waardoor vier pagina's van 32,5 × 20,8 cm ontstaan. Het papier is gevergeerd en draagt de watermerken: BM & C (blad 1) en Pro Patria met bijbehorend vignet. Bij het opbergen is het stuk tweemaal gevouwen, waarna het door een andere hand voorzien werd van het opschrift Gedigt betr Scherpenheuvel. Het telt 30 strofen van acht regels, niet genummerd, verspreid over pagina 1 (9,5 strofen in twee kolommen), pagina 2 (9,5 strofen in twee kolommen), pagina 3 (10 strofen in twee kolommen) en pagina 4 (links boven de laatste strofe; rechts boven het reeds genoemde opschrift). Een fotokopie van de Relatie werd als nr. 566 opgenomen in de handschriftencollectie van RHCL/GAM. De Relatie van de lèste Percessie van Scherpenheuvel is een verder uitgewerkte én voltooide versie van de Lèste Percessie. In hoofdstuk 9 toonde ik aan dat de Relatie geschreven moet zijn door een oudere persoon, die ‘archaïsch’ dialect gebruikte. Weustenraad schreef ‘moderner’ Maastrichts. Behalve de Lèste Percessie (een autograaf met slechts vijf uitgewerkte strofen) moet er dus een autograaf van het complete gedicht bestaan hebben, waarvan de Relatie, direct of indirect, is afgeschreven. Weustenraad noemde de Lèste Percessie de percessie van ‘verleie jaor’ en dateerde het ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Relatie van de lèste Percessie van Scherpenheuvel, pagina 1 (32,5 × 20,8 cm) waarop 9½ strofen (76 versregels). RHCL/GAM, hs. 566 (kopie van het origineel dat zich waarschijnlijk bevindt in: RHCL/RAL, Archief bisdom Roermond, ongeordende stukken).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dicht dus in 1831. Maar het groenige kladblaadje met papiermerk BATH (B XXII) lijkt me jonger. Ik concludeer daarom dat Weustenraad het gedicht in 1831 concipieerde, maar er in de jaren dertig nog aan gewerkt heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De afschriften van de ‘Percessie’, de Druk van 1931, en hun relatie tot de autograafVan de Percessie van Scherpenheuvel zijn in de loop der jaren heel wat afschriften gemaakt. In gedrukte vorm was het gedicht (tot 1931) niet voorhanden, en de moeite van het afschrijven werd in het tijdperk van de Victoriaanse moraal beloond door het verboden genot van de anticlericale en erotische passages. De volgende afschriften ben ik op het spoor gekomen: Afschrift F. Het draagt de titel Percessie van Mastreeg nao Scherpenheuvel door Th.W.......... en is van de hand van G.D.L. (Désiré) Franquinet (1826-1900), die ook om zijn Mastreechter Veerskes bekendheid genoot. Ik mocht het raadplegen in Roermond ten huize van Franquinets kleinzoon, de jurist en luchtvaartpropagandist Mr. Edmond Franquinet (1896-1974). Waar dit afschrift zich op dit ogenblik bevindt is mij niet bekend. Het werd opgetekend in een sterk door vocht aangetast cahier met zwart-linnen omslag, formaat 22 × 14,5 cm, dat (nog) 56 bladen telt. De bladen zijn alleen aan de recto-zijde beschreven. Op de blanco pagina's tegenover de strofen 1, 2 en 17 schreef Franquinet een tweede lezing. Aangezien het blad met de strofen 81-83 was verdwenen, werden die door Edmond Franquinet bijgeschreven. Voor de strofen 157-168 is wel plaats ingeruimd, maar ze werden niet afgeschreven. Bij strofe 172 was het cahier vol; een tweede met de strofen 173 en volgende bestaat niet of niet meer. Naar het oordeel van Edmond Franquinet, die de nagelaten papieren van zijn grootvader beheerde, moet het geschreven zijn omstreeks 1875. Afschrift N. Dit afschrift is vervaardigd door J.M. Nuyts, die van 1898 tot 1916 stadsarchivaris was, en berust als hs. 297 in RHCL/GAM. Het betreft een cahier van 21 × 13 cm, dat 60 bladen telt, waarvan 92 pagina's zijn beschreven met 245 strofen. De laatste strofe van de autograafwerd later, getypt op een stukje papier, als strofe 246 (mijn nummering: 250) bijgeplakt. Het afschrift is in een mooie cursief geschreven en zal dateren uit de tijd dat Nuyts de autograaf van de Percessie nog niet kende, dus waarschijnlijk van vóór 1898. Afschrift K. Dit is een gehectografeerd afschrift, waarvan dus meer exemplaren bestaan moeten hebben. De hectografie draagt de titel De Percessie van Scherpenheuvel en is door een onbekende geschreven in een mooi en duidelijk, lopend schrift. Het afschrift bestaat uit vijf katerntjes van respectievelijk 20, driemaal 24, en 20 niet-genummerde pagina's van 21 × 13,5 cm en is in rood saffiaanleer gebonden met omslag- en rugversiering in goud. Het formaat van de band is 21,5 × 14 cm. Op de voorzijde ervan staat in gouden letters: SOUVENIR. De Percessie telt in dit afschrift 245 strofen en wordt voorafgegaan door een ‘Notice sur Weustenraad’ van 19 pagina's (‘Extrait de l'ouvrage “Sciences mathématiques et physiques au commencement du XIX siècle” par Ad. Quetelet, Bruxelles 1867.’).Ga naar voetnoot10 Het bandje is afkomstig uit de nalatenschap van de Maastrichtse dichter Laurent Polis (1845-1915). Over diens signatuur stempelde een latere bezitter zijn naam met groene inkt: M. Boumans. Omstreeks 1960 was het in bezit van de Limburgse schrijver en antiquaar Mathias Kemp. Naar zijn mening was het afschrift vóór 1890 gebonden, zo deelde hij mij mee. Ruim 30 jaar later, circa 1990, kocht de Maastrichtse jurist en oud-patissier Theo Coenegracht het op een veiling bij Gothier in Luik. Op de plaats van de vroegere eigenaren - weggekrast, maar niet ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heel verdwenen - prijkt nu de naam van ‘Th. Coenegracht, Wijk-Maastricht’. Een afschrift van K, dat op pagina 3 met potlood gesigneerd was ‘F. Vos’, was in bezit van de Maastrichtse historicus-journalist Charles Thewissen (1905-1973). Het werd in een mij onbekend handschrift (misschien dat van F. Vos?) geschreven in een cahier met zwart-linnen omslag, bestaande uit vier katerntjes van 28 pagina's elk, formaat 22 × 15 cm. Een zestal onbeschreven bladen van het laatste katern werden uitgescheurd. De Percessie telt in dit afschrift 245 strofen; de eraan voorafgaande Notice beslaat 19 pagina's. Een verkleinde uitgave van afschrift K - hetzelfde handschrift, dezelfde band en goud-opdrukken - was in bezit van Fernand Weustenraad te Brussel. Waar het na diens overlijden is beland, is mij niet bekend. Dit afschrift (15,5 × 10,5 cm) bestaat uit zeven katerntjes: zes van 24 pagina's en één van 12 pagina's. Fernand Weustenraad kreeg het van de weduwe van Alphonse Banning, broer van de Belgische staatsman Emile Banning en zoon van Weustenraads zuster Marguérite. Het is aannemelijk dat het voordien in bezit was van Emile Banning. In dit afschrift telt de Percessie 245 strofen; de eraan voorafgaande Notice beslaat 13 pagina's. Afschrift J. De Percessie van Scherpenheuvel in een onbekend handschrift, vroeger in bezit van de Maastrichtse schilder Han Jelinger. Dit afschrift is een gekartonneerd cahier van 20,5 × 17 cm, waarvan de omslag aan de voorzijde is afgescheurd en dat uit twee katernen van 40 pagina's bestaat, met schutbladen. Het telt 158 genummerde strofen. Vóór de strofen 27-28 werden de strofen 24 en 26, geschreven op een rose blaadje, toegevoegd, terwijl onder strofe 25 werd aangetekend: ‘Hy zien twie couplette weggelaote. A. Lousberg.’ Daardoor wordt de volgorde van de strofen (volgens mijn nummering): 23, 25, 24, 26, 27, 28. Een tweede cahier met de strofen 165 en volgende is verdwenen of heeft nooit bestaan. Het afschrift werd in een mooi en duidelijk, lopend handschrift geschreven, naar cahier en schrift te oordelen: omstreeks 1900. Afschrift Ny. Dit afschrift bevindt zich in een perkamenten bandje, formaat 18,2 × 11,6 cm, met bollende rug, waarop in zwarte inkt het teken: §. De titel op de omslag luidt: De Processie van Cherpenheuvel. Th. Weustenraeth, onderaan staat: Ex libris Ch. Nypels. Er zijn twee schutbladen, zowel vóór als achter. Het afschrift, papierformaat 17,5 × 11,2 cm, is geschreven op dik, gevergeerd Van Gelder-papier en bestaat uit twee katernen van vijf dubbelgevouwen velletjes (met de strofen 1-40) en acht katernen van drie dubbelgevouwen velletjes (met de strofen 41 en volgende). De strofen 154-172 (mijn nummering) zijn niet overgenomen: de lezer wordt via een potloodaantekening verwezen naar C. Breuls' Vademecum uit 1914, waarin ze onder de titel 't Geld zijn afgedrukt. Het afschrift zal omstreeks 1920 vervaardigd zijn. In totaal telt het 68 bladen waarvan alleen de laatste vier niet beschreven zijn. Na het overlijden van meester-drukker Charles Nypels, of eerder al, kreeg Charles Gemmeke, hoofd van de lagere school Wyckerveld, het afschrift in bezit.Ga naar voetnoot11 Deze schonk het ‘uit vriendschap en uit dankbaarheid’ met de aantekening ‘I'll never forget Santa Claus '52’ aan Pierre Stijns, van beroep bankbeambte in Eijsden. Na diens dood in 1972 is het perkamenten bandje eigendom geworden van zijn dochter, mevrouw Mieke Stijns. In tegenstelling tot de afschriften N, K en het (nog volgende) afschrift Schols - de af- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schriften F en J zijn incompleet - telt afschrift Ny niet 245 strofen, maar 10 strofen meer, nog gevolgd door een vierregelige slotstrofe, in totaal 84 versregels. We danken deze in ieder geval niet aan Weustenraad, al was het maar vanwege hun gebrekkige vorm. De auteur van de 84 apocriefe regels heeft aan de Percessie alleen maar een slot willen breien. Hij voegde aan de bronstige scène in de pastorie van Scherpenheuvel nog twee strofen toe en liet de processie daarna achter vaandeldrager Jannes Spee (een nieuwe naam!) hals over kop via Hasselt (geen woord meer over het logies) terugtrekken naar Wyck, waar Meynderske ter afsluiting een opnieuw mislukt sermoen houdt. Andere afschriften. Bij mevrouw Mary Schols te Maastricht mocht ik in 1960 een afschrift raadplegen dat als titel had De percessie van Scherpenheuvel door Weustenraad. Het staat in een vrij dik, gebonden cahier met linnen rug en hoeken, formaat 21 × 17 cm. Wie het vervaardigde, is niet bekend. Het afschrift telt 245 strofen, waarmee het cahier voor iets meer dan de helft gevuld wordt. Evenals afschrift J lijkt het omstreeks 1900 geschreven. Op het RHCL/GAM berust als hs. 329 een afschrift van de Percessie, opgetekend in een kantoorblok, formaat 28,5 × 22,5 cm, dat nog 49 bladen telt en waar evenzoveel groene doordrukvellen zijn uitgescheurd. Elk blad is aan één zijde beschreven met zes strofen. De afschrijver is niet bekend. Het omslagblad draagt de handtekening van Jules Marie Ignace Schaepkens van Riempst (1875-1946), die in de periode 1934-1946 voorzitter was van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG). Het afschrift is einde 1946, begin 1947 in bezit gekomen van het Maastrichtse stadsarchief. Het is overigens van gering belang, omdat het een afschrift is van de Druk uit 1931. De op pagina 120 van de Druk voorkomende aantekeningen en de opmerkingen over in de Percessie voorkomende personen zijn weggelaten. Met potlood werden in een ander handschrift op blad 49 nog enkele biografische gegevens toegevoegd, die de Druk niet heeft. Bij mijn onderzoek omstreeks 1960 werd mij het bestaan bekend van nog andere afschriften. Zo bezat mevrouw A.N.W.V. Nierstrasz-Dolk in Den Haag een cahier met 141 strofen van de Percessie; - een tweede cahier, waarin het vervolg moest staan, was verdwenen. Ook Harie Loontjens (1902-1986) te Heerlen was eigenaar van een afschrift. Fernand Weustenraad, Brussel, bezat, behalve het hierboven bij afschrift K genoemde, een tweede afschrift dat hij schonk aan zijn broer. Jo Nypels, broer van meester-drukker Charles Nypels, deelde mij mee dat hij zijn afschrift (in het handschrift van C. Breuls) uitgeleend had aan de bezorgers van de Druk en dat hij het nooit meer had teruggezien. Niet anders verging het Frits Lousberg te Schiedam, die zelfs twee afschriften zou hebben bezeten. Fernand Séverin merkte op dat er omstreeks 1910 nog enkele afschriften bij vrienden en verwanten van de familie Weustenraad bestonden, waarvan er één was gebonden in marokkaans leer.Ga naar voetnoot12 Jean Philippens te Maastricht deelde mij mee dat hij, samen met Fernand Séverin, dit exemplaar gezien had bij de familie Hunstinx-Weustenraad in de Bredestraat te Maastricht. Van mevrouw Imkamp-Hustinx te Roermond, dochter van mevrouw Hustinx-Weustenraad, vernam ik echter dat haar moeder dit afschrift niet meer in bezit had. Uit een vergelijking van de afschriften F, N, K, J, Ny met de autograaf blijkt dat ze samen enkele opvallende afwijkingen van de autograaf vertonen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we op grond van deze gegevens de vijf afschriften tot eenzelfde handschriftenfamilie mogen rekenen, moet daar onmiddellijk aan worden toegevoegd dat tussen de afschriften onderling ook weer de nodige verschillen bestaan. Het dichtst bij de autograaf staat afschrift K, dat in de strofen 1-164 toch nog altijd 68 maal van de autograaf afwijkt. Afschrift F wijkt 100 maal af, de andere ongeveer 85 maal. De afschriften F, N, Ny gedragen zich bij die afwijkingen vaak gelijk: bijvoorbeeld in de strofen 7 (printsjes), 12 (alzoe), 13 (En verdomp sjoen), 14 (neuzele), 18 (zup), 19 (m'ne stool), 29 (poste). Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat deze afschriften blijkbaar teruggaan op een andere autograaf dan de autograaf die berust op RHCL/GAM hs. 296. Die veronderstelling wordt versterkt door de hierboven genoemde gezamenlijke afwijkingen van de afschriften ten opzichte van de autograaf, in het bijzonder die met betrekking tot strofe 123. De conclusie dat de vijf afschriften inderdaad teruggaan op een vroegere autograaf, wordt onontkoombaar als we afwijkingen onder ogen zien als de volgende:
De eindconclusie luidt dat de vijf door mij nader bestudeerde afschriften van de Percessie teruggaan op een eerdere versie van de autograaf, mogelijk zelfs op meer dan een. Het betekent ook dat de geschiedenis van het afschrijven al tijdens het leven van Weustenraad zal zijn begonnen. De Druk. Over de uitgave van de Percessie in 1931 is in hoofdstuk 8 al uitvoerig gesproken. Hier wil ik nog wijzen op het verband tussen het afschrift Ny, waaraan als afsluiting 84 apocriefe versregels (10½ strofen) zijn toegevoegd, en de Druk, waarin met 312 versregels (39 strofen) aan de bedevaart een eind wordt gebreid. Dat verband bestaat niet alleen in de persoon van vaandeldrager Jannes Spee - die niet in de Percessie, noch in de Lèste Percessie, noch in de Relatie voorkomt, maar wel in het apocriefe gedeelte van het afschrift Ny en de Druk -, maar ook en vooral uit het feit, dat 68 van de 84 apocriefe regels van het handschrift Ny door de bezorgers van de Druk in hún uitbreiding zijn overgenomen.Ga naar voetnoot13 Deze anonymi hebben dus bij de vervaardiging van de apocriefe 39 strofen een bijna uitputtend gebruik gemaakt van het apocriefe slot van het afschrift Ny. Aangezien Charles Nypels, die nauw bij de uitgave betrokken is geweest, eigenaar van het afschrift was, is dat ook heel plausibel. Naast de fi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
guur van Jannes Spee, overgenomen uit het afschrift Ny, toverden de schrijvers van de 312 apocriefe versregels van de Druk uit eigen koker nog twee contemporaine figuren te voorschijn: broedermeester Olislagers en kapelaan Gudi. De schrijver van de apocriefe regels moet dus enige kennis hebben gehad van het kerkelijk leven van Wyck in de eerste helft van de negentiende eeuw of tenminste door zo iemand gesouffleerd zijn.Ga naar voetnoot14 De bezorgers van de Druk hebben wel de autograaf in handen gehad, maar ze gingen bij het gebruik daarvan haastig en slordig te werk. Bij het vervaardigen van hun afschrift ten behoeve van de Druk namen zij kritiekloos de strofenummering over die door Blonden in september 1928 naar het afschrift Nuyts in de autograaf was aangebracht en die overeenkwam met de strofenummering van het afschrift Ny, dat hun ook ter beschikking stond. De strofen 153 en 250, die in de afschriften ontbreken, werden niet in de doorlopende nummering betrokken, maar kregen respectievelijk het nummer 149bis (conform de nummering van Blonden) en de quasi-wetenschappelijke aanduiding ‘in handschrift 138’. Van een werkelijke bestudering van de autograaf is geen sprake geweest: foutieve lezingen zijn er bij de vleet, bij de herspelling ontstonden afwijkingen van het metrum die de regelmaat verstoren, en de tekst van de voorhanden afschriften, in het bijzonder van afschrift Ny,Ga naar voetnoot15 prevaleerde meermalen boven de zoveel betere versie van de autograaf. Maar ook van de inhoud van Weustenraads vertelling gaven de auteurs van het apocriefe gedeelte zich onvoldoende rekenschap. Al na tien regels lieten ze de huishoudster van de pastoor van Scherpenheuvel vertellen dat haar zulk priesterlijk wangedrag nog nooit was overkomen ‘op twie en twintig jaor dat iech heij uuch en eure köster deen’. De suggestie van een huishoudster op leeftijd is bezijden de waarheid: Weustenraad tekende haar in de strofen 221 en 248 als ‘'n alderleefste pupke’, ‘onnuzel wie strak alle meidskes en toch bekans al opgelierd’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verantwoording van de teksteditieDeze editie van hs. 296 van RHCL/GAM, de autograaf van De Percessie van Scherpenheuvel, biedt een zo nauwkeurig mogelijke weergave van het handschrift. Omdat de betrekkelijke schaarsheid van de interpunctie de lezing nauwelijks bemoeilijkt, heb ik ze slechts op een enkele plaats bijgewerkt. Voor het gemak en het genot van het lezen heb ik in de transcriptie aanhalingstekens aangebracht bij de dialogen. Het hoofdlettergebruik is genormaliseerd. Aan het begin van een versregel heb ik steeds een hoofdletter geplaatst, ook in de wei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nige gevallen waarin Weustenraad dit verzuimde. In de tekst zelf bleven de kwistig rondgestrooide kapitalen slechts bewaard als daarvoor een goede reden bestond. Evidente schrijffouten werden verbeterd, maar steeds met verantwoording in het editoriale deel van de commentaar, per strofe aangeduid met E. Daar worden ook alle verbeteringen, toevoegingen of doorhalingen beschreven, die Weustenraad in het handschrift heeft aangebracht. Het aantal daarbij gebruikte diacritische tekens heb ik tot drie beperkt.Ga naar voetnoot16 Bij de taalkundige commentaar, per strofe aangeduid met T, wordt aandacht besteed aan de lexicale en morfologische verschillen tussen het Maastrichts van Weustenraad en het huidige dialect, maar deze zijn zeker niet uitputtend beschreven. Sprekers van het Maastrichts dialect kunnen ze overigens zonder moeite uit de tekst zelf distilleren. Wel heb ik de fonologische en syntactische verschillen zo goed mogelijk aangeduid. Woordverklaringen worden gegeven als ik, enigszins arbitrair, van mening ben dat niet-Maastrichtenaren daaraan behoefte hebben of als woorden in het vocabulaire van de Maastrichtenaren anno 2009 niet of minder bekend zijn. Voor resterende vragen bieden de Diksjenaer van 't Mestreechs van Endepols en De Nuie Mestreechsen Dictionair van Brounts e.a. soelaas. Bij de onderdelen E en T van de commentaar wordt geregeld geattendeerd op plaatsen waarin de afschriften opvallend afwijken van de autograaf. Naar volledigheid is hierbij overigens niet gestreefd. De spelling van de aangehaalde afschriftvarianten is geüniformeerd volgens de nu geldende regels. De historische commentaar, aangeduid met H, heeft betrekking op in de autograaf genoemde personen, gebeurtenissen, straat- en huisnamen etc. Ook wordt daarin gewezen op verwante passages in Weustenraads Franse gedichten. Nu en dan wordt verwezen naar teksten die bepaalde dichtregels van Weustenraad verhelderen. Bij de historische commentaar ben ik ruimhartig geweest. Mijn doel was niet het betrachten van spaarzaamheid, maar veeleer, om met Kees Fens te spreken, ‘de maximaal mogelijke reconstructie van de context’. Alles wat voor de hedendaagse lezer bijdraagt tot beter begrip van inhoud en achtergrond van de Percessie acht ik het vermelden waard.Ga naar voetnoot17 Aan deze editie van de Percessie is geen literaire analyse toegevoegd. Aan thema's, motieven, structuuraspecten en compositie is geen speciale aandacht besteed. Zo zijn er literair-theoretische redenen om onderscheid te maken tussen de vertellende ik-figuur en de persoon van de auteur, maar dit onderscheid is hier niet gemaakt, ook al om de tekstinterne mogelijkheden tot datering van de autograaf optimaal te benutten.
Aansluitend aan de Percessie worden op dezelfde wijze geëditeerd: De lèste Percessie (hetzelfde hs.-nummer als de Percessie), de Relatie van de lèste Percessie van Scherpenheuvel (hs. 566) en de twee fragmenten Maastrichts uit de hss. 294-I en 295-d.Ga naar voetnoot18 Parallel aan de autograaf worden Weustenraads teksten opnieuw afgedrukt, ditmaal gehuld in het kleed van de anno 2009 geldende officiële spelling van het Maastrichts. Bij de herspelling is dus niet geraakt aan de klank, noch aan de woorden of woordvormen. Wie de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herspelde tekst hardop leest, hoort het Maastrichts van Weustenraad. Vragen of problemen die bij de herspelling rezen, heb ik besproken onder T, de taalkundige commentaar. Daaronder ook - zie de aantekening bij strofe 1 - de verantwoording voor het generaal handhaven van de spelling ‘Scherpenheuvel’, waarvan de uitspraak in het Maastrichts ‘Sjerpenheuvel’ of ‘Sjerrepenheuvel’ luidt. De commentaar bevindt zich op de linkerpagina's, tegenover de tekst van de autograaf en de herspelde tekst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen bij de commentaarIn de commentaar wordt de moderne spelling van het Maastrichts gebruikt, tenzij geciteerd wordt uit de autograaf of een Maastrichts woordenboek.
|
|