Twee handen in het lege
(1994)–Erik Spinoy– Auteursrechtelijk beschermdPaul van Ostaijen en de esthetica van het verhevene (Kant, Lyotard)
[pagina 1]
| |
Deel I | |
[pagina 3]
| |
Hoofdstuk 1. De zinnenfilosofie van Jean-François Lyotard‘Ich glaube, ich Erzähle da im Moment eine falsche Geschichte.’Ga naar voetnoot1 Als de naam van de Franse filosoof Jean-François Lyotard (°1924) één associatie oproept, dan is het wel die met het ‘postmoderne’ en het ‘postmodernisme’. Zowat iedereen die in de literatuurwetenschap of de filosofie stelling neemt in het - overigens inmiddels alweer behoorlijk aftandse - ‘postmodernismedebat’, blijkt daarbij op zijn minst naar Lyotard te moeten verwijzen. Wordt er in dat verband ook effectief op diens werk ingegaan, dan reikt die bespreking in de meeste gevallen niet verder dan La condition postmoderne (1979) en, al minder vaak, Le postmoderne expliqué aux enfants (1986). En haast altijd wordt Lyotard in deze discussie als een van de grote promotoren van het ‘postmodernisme’ voorgesteld. Dit Lyotardbeeld is om uiteenlopende redenen diep problematisch. Om te beginnen is Lyotards positie in het genoemde debat veel ambivalenter en genuanceerder dan uit de talrijke achteloze verwijzingen naar zijn werk mag blijken. Zo heeft Lyotard het zoals we verderop zullen zien erg moeilijk met een bepaald soort van trendy ‘postmodernisme’ - terwijl het nochtans precies dit postmodernisme is waarmee zijn eigen werk vaak in één adem wordt genoemd. Voorts kan het niet genoeg beklemtoond worden dat de kwestie van het ‘postmoderne’ in Lyotard eerder een secundaire kwestie is. Lyotards gebruik van de term ‘postmodern’ lijkt vaak vooral door strategische overwegingen te zijn ingegeven. Het heeft er veel van weg dat hij dit sinds eind jaren zeventig modieuze begrip voor zich opeist om aandacht te vragen voor zijn werk en de inzet daarvan. Daarbij herdefinieert hij het op een manier die met die inzet in overeenstemming is en op kritische en subversieve wijze ingaat tegen de gebruikelijke betekenissen van ‘postmodern’.Ga naar voetnoot2 Deze ‘strategie’ heeft ervoor gezorgd dat Lyotard een van de meest besproken filosofen van de laatste vijftien jaar is geworden. Tegelijk echter heeft ze verschillende ongewenste effecten gehad. Zo haalden veel vakfilosofen de neus op voor het werk van deze op het eerste gezicht erg ‘mediatieke’ vakgenoot. Voorts had de mediatieke overkill rondom La condition postmoderne, dat door Lyotard zelf niet eens tot zijn eigenlijke filosofische werk wordt gerekend,Ga naar voetnoot3 tot gevolg dat Lyotards andere, ‘eigenlijk’ filosofische werk tot op grote hoogte aan het gezicht bleef onttrokken - tot Lyotards grote frustratie, overigens. Met name Le différend (1983), het indrukwekkende hoofdwerk van de late Lyotard en het impliciete ankerpunt van de meeste boeken en artikelen uit de afgelopen vijftien jaar,Ga naar voetnoot4 kreeg hierdoor tot op heden niet de aandacht die het beslist verdient. | |
[pagina 4]
| |
Aan dit algemene beeld beantwoordt ook de Lyotardreceptie in het Nederlandse taalgebied. Ook hier staat Lyotard nog steeds vooral bekend als de ‘profeet van het postmodernisme’Ga naar voetnoot1. Zoals kon worden verwacht waren La condition postmoderne en Le postmoderne expliqué aux enfants de eerste teksten van Lyotard die in Nederlandse vertaling ter beschikking kwamen.Ga naar voetnoot2 Later kwamen daar nog de kleinere werken L'enthousiasme, Heidegger et ‘les juifs’ en L'inhumain bij.Ga naar voetnoot3 Significant genoeg ligt van Le différend nog steeds geen vertaling voor, en het is zeer de vraag of die er ooit zal komen. We mogen dus gerust concluderen dat Lyotard, ook al is hij een van de beroemdste hedendaagse filosofen, niet alleen voor het grote publiek maar ook voor vele literatuurwetenschappers en filosofen een grote onbekende blijft. Voor een goed begrip van Lyotards behandeling van de verheveneproblematiek, is het vanzelfsprekend noodzakelijk dat we begrijpen wat de belangrijkste ‘enjeus’ zijn van zijn denken. In wat nu volgt willen we daarom proberen om Lyotards werk, en dan vooral het late werk, in een zo kort mogelijk bestek aan de lezer voor te stellen. Dat we ons daarbij zullen bezondigen aan de aan een dergelijke voorstelling inherente falsificaties en simplificaties, spreekt vanzelf. Om het in Lyotards termen te zeggen: geen enkele ‘re-presentatie’ kan ooit de ‘presentatie’ vatten. Dat kan ons niet beletten om, vanuit het utopische streven om ‘spijts alles’ onze ‘representatie’ toch te laten samenvallen met de ‘presentatie’ die Lyotards late werk is, een poging te ondernemen om de lezer binnen te voeren in het domein van het lyotardiaanse denken. | |
1. Lyotards ‘ontwikkeling’Van een ‘logische’ of rechtlijnige ‘ontwikkeling’ kan bij een werk als dat van Lyotard, dat op het eerste gezicht vooral door ‘shifts and breaks’Ga naar voetnoot4 wordt gekenmerkt, bezwaarlijk sprake zijn. Wel kunnen, met de nodige zin voor vereenvoudiging, een drietal ‘periodes’ worden onderscheiden. De ‘eerste’ is die van het directe politieke engagement. Lyotard ontwikkelde zich tijdens en na een docentschap in Algerije (1950-52, ten tijde van de Algerijnse vrijheidsstrijd) ‘zum undogmatischen Marxisten’Ga naar voetnoot5. In 1954 vond hij aansluiting bij de radicaal linkse groep rondom het mede door Lefort en Castoriadis opgerichte tijdschrift Socialisme ou barbarie, waarin hij in hoofdzaak artikelen over de Algerijnse kwestie publiceerde. In de loop van de | |
[pagina 5]
| |
jaren zestig begon hij echter, net zoals Castoriadis, steeds minder te voelen voor dit weliswaar niet streng-orthodoxe, maar toch nog steeds marxistisch geïnspireerde politieke engagement.Ga naar voetnoot1 In 1966 verbrak hij zijn banden met de groep rond Pouvoir ouvrier, waartoe hij intussen, na een intern conflict bij Socialisme ou barbarie, was gaan behoren. Na een korte associatie met de studentenbeweging van ‘68 trok Lyotard zich definitief uit het directe politieke engagement terug,Ga naar voetnoot2 en ‘wendde hij zich weer tot de “academische” filosofie.’Ga naar voetnoot3 Dat belet niet dat hij ‘fundamentally a political thinker’Ga naar voetnoot4 zou blijven, iets wat hij zelf trouwens allerminst ontkent.Ga naar voetnoot5 De tweede ‘periode’ in Lyotards werk wordt ingeleid door het voor zijn ‘doctorat d'état’ geschreven Discours, figure (1971), waarin Lyotard vanuit een door ‘a certain psychoanalysis’Ga naar voetnoot6 geïnspireerde ‘philosophie du désir ou de l'énergie’Ga naar voetnoot7 de fenomenologie en het structuralisme bekritiseert.Ga naar voetnoot8 Die lijn wordt doorgetrokken in het tweede hoofdwerk uit deze periode, dat de sprekende titel Economie libidinale (1974) draagt en waarin nu ook het marxisme zwaar op de korrel wordt genomen. Met name Economie libidinale kan dan ook worden beschouwd als een enigszins baldadige en wanhopige reactie op zijn ‘desillusie’ met betrekking tot ‘la tentative de moralisation de la politique qui était incarnée par le marxisme’Ga naar voetnoot9: ‘C'est un livre désespéré.’Ga naar voetnoot10 Het resultaat is een soort van tabula rasa van de gebruikelijke ethisch-politieke vragenGa naar voetnoot11 ten behoeve van de ‘libidinale intensiteiten’. Lyotard ging daarbij zelfs zo ver dat hij theorieGa naar voetnoot12 tout court als ‘terreur’ tegenover deze ‘intensiteiten’ afdeed, omdat elke vorm van theorie - in de zin van: een ‘discriminerende’ doctrine, die expliciete criteria voor goed en kwaad, waar en onwaar formuleert - resulteert in verdringing, | |
[pagina 6]
| |
onderdrukking en geweld.Ga naar voetnoot1 Daarom: ‘Le seul critère pris en considération était l'événement lui-même.’Ga naar voetnoot2 Vanaf het eind van de jaren zeventig, het door de publicatie van La condition postmoderne en Au juste gemarkeerde begin van de derde ‘periode’, keert Lyotard enigszins op zijn stappen terug. De vragen naar de ethiek en naar de gerechtigheid in de politiek worden in zijn versie van een ‘kritische filosofie’, die hij ‘ontwikkelt [...] als een type van het hedendaagse differentiedenken’Ga naar voetnoot3, gerehabiliteerd,Ga naar voetnoot4 maar anders beantwoord dan door de vroege, marxistische Lyotard: ‘Ich fragte mich, was man noch machen kann, wenn es keine grosse revolutionäre Alternative mehr gibt und man trotzdem die Gerechtigkeit liebt.’Ga naar voetnoot5 De ethiek wordt nu gezien als één onder vele ‘genres’Ga naar voetnoot6, met een specifieke inzet, eigen regels en een lokale legitimiteit,Ga naar voetnoot7 die door de andere genres moeten worden gerespecteerd, zoals het zelf ook de andere genres moet respecteren. Die condities geven meteen ook de inzet van het politieke aan, dat volgens Lyotard zelf geen ‘genre’ is, maar een strijdtoneel van genres. De ‘best mogelijke’ politiek - geen politiek van het ‘hoogste goed’, maar van het ‘minste kwaad’ - moet er zoals we zullen zien op gericht zijn om de verschillende genres in het politieke proces maximaal aan het woord te laten komen. Lyotards Wende wordt ook door de stijl gesignaleerd: van de exuberante, ‘bewusst widerspruchsvolle, inkonsistente Texte’Ga naar voetnoot8 van de ‘tweede periode’ naar het limpide, op nauwkeurige formuleringen toegespitste en tegelijk niet zonder genot gehanteerde klassieke Frans van de ‘derde periode’.Ga naar voetnoot9 Dit betekent overigens niet dat Lyotard ten minste stilistisch en formeel weer een ‘traditioneel’ filosoof is geworden. Zijn stijlbewustzijn doet niet onder voor dat van een literator, en geregeld probeert hij in zijn boeken, de experimenteergeest van de avant-garde getrouw, nieuwe vormen uit: het interview (Au juste), de brief aan een kind (Le postmoderne expliqué auf enfants), het reisverslag (Pérégrinations), de leesfiche (de ‘Fiche de lecture’ uit Le differendGa naar voetnoot10), een ‘tombeau’ (Tombeau de l'intellectuel), een ‘recueil de leçons’ (Leçons sur l'Analytique du sublime), etc.Ga naar voetnoot11 De Wende laat zich voorts ook aflezen aan de ‘embleemfiguren’. Waren dat in de ‘tweede periode’ Freud en Nietzsche,Ga naar voetnoot12 vanaf La | |
[pagina 7]
| |
condition postmoderne en Au juste gaat Lyotard zich beroepen op Adorno, Heidegger, de Wittgenstein van de Logische UntersuchungenGa naar voetnoot1 maar ook en steeds meer op Kant.Ga naar voetnoot2 Lyotard is overigens beslist niet de enige ‘poststructuralist’ die zich weer in Kant gaat verdiepen,Ga naar voetnoot3 maar hij is wel de hedendaagse Franse filosoof die ‘sich am häufigsten auf Kant bezieht.’Ga naar voetnoot4 Dat blijkt trouwens al uit de titels van een aantal van zijn werken.Ga naar voetnoot5 Niet toevallig gaat het daarbij in hoofdzaak om lecturen van de ‘Kritik der ästhetischen Urteilskraft’ (‘die immerhin eine alte Leidenschaft von mir war’Ga naar voetnoot6) en de historisch-politieke geschriften - zij het dan wel tegen de achtergrond van de hele kritische filosofie van Kant.Ga naar voetnoot7 Lyotard is immers, om redenen die verderop duidelijk zullen worden, sterk geïnteresseerd in het verband tussen esthetiek en politiek, en in het verband van beide met het probleem van de rechtvaardigheid (cf. 4.). Hij probeert dat probleem te denken ‘volgens Kant’ (‘selon Kant’Ga naar voetnoot8), die hij, in overeenstemming met zijn eigen oproep om een ‘anamnese’ van de moderniteit te ondernemen,Ga naar voetnoot9 herleest en | |
[pagina 8]
| |
vooral ‘herschrijft’. Hij gelooft daarbij ‘Kant vollkommen getreu zu sein’Ga naar voetnoot1. Toch kunnen zijn lecturen van Kant bezwaarlijk traditioneel worden genoemd. Dat heeft hiermee te maken dat Lyotard minder geïnteresseerd is in de ‘betekenis’ van de filosofische teksten waar hij mee omgaat,Ga naar voetnoot2 dan wel in het ‘appel’ dat ze, hic et nunc, tot hem richten: ‘I read Kant or Adorno or Aristotle not in order to detect the request they themselves tried to answer by writing, but in order to hear what they are requesting from me while I write or so that I write.’Ga naar voetnoot3 Vanuit die houding geeft Lyotard aan zijn kritische, ‘postmoderne’ rewriting van Kant gestalte. Lyotard apprecieert aan Kants kritische filosofie dat die, in de ‘séparation des facultés’Ga naar voetnoot4, de heterogeniteit van de vermogens reveleert. Het is deze Kant, de ‘“critical watchman” who maintains at all costs the distinction among the cognitive, ethical, and aesthetic realms’Ga naar voetnoot5, die in Le différend op Lyotards bijval kan rekenen. Zijn kritiek, zijn ‘différend avec Kant’Ga naar voetnoot6, geldt dan ook juist de tendensen bij Kant die erop gericht zijn om die vermogens weer tot een eenheid samen te voegen. Precies daarom slaat Lyotard de keurig symmetrisch opgebouwde architectuur van Kants kritische filosofie aan gruizelementen, om er een veel flexibeler, ‘ironischer’ en minder hiërarchisch model voor in de plaats te stellen. Wat Kant tot de constructie van een hiërarchisch filosofisch bouwwerk in staat stelt, is het voorop stellen van de idee van een ‘Endzweck’ - ‘het zedelijke regulativum van de algemene unitaire teleologie van emancipatie’Ga naar voetnoot7 - een regulatieve idee die in de postkantiaanse filosofie vaak voor een begrip met een presenteerbaar object werd gehouden. De dominantie van die idee als ‘het unitaire Doel’Ga naar voetnoot8 wordt door Lyotard afgewezen, omdat ze deze potentieel gevaarlijke ‘transcendentale illusie’ tot gevolg kan hebben,Ga naar voetnoot9 en daarmee aanleiding dreigt te geven tot de idee dat alle genres onder dezelfde meta-regel subsumeerbaar en daardoor in principe commensurabel en uniformiseerbaar zijn. Bovendien tempert de kantiaanse idee van een ‘Endzweck’ ‘fortement, trop fortement l'événement de la fission.’Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 9]
| |
Van het kantiaanse bouwwerk en van de grote systemen die er in de geschiedenis van de westerse filosofie op zijn gevolgd, blijven vandaag - in de ‘postmoderniteit’, na de ‘grote vertellingen’ - alleen nog fragmenten over - en dat is volgens Lyotard ook goed zo: ‘La philosophie comme architecture est ruinée, mais une écriture des ruines, micrologies, graffiti peuvent faire l'affaire.’Ga naar voetnoot1 Alleen op die manier blijft de heterogeniteit van de ‘genres’ en van hun onderscheiden finaliteiten (‘a plurality of ends’Ga naar voetnoot2) minimaal gevrijwaard. Als men dit leest, zou men inderdaad geneigd kunnen zijn om ook in de ‘late’ Lyotard een naïeve, ‘irrationele’ aanbidder van heterogeniteit en pluraliteit en een verdediger van een ‘postmoderne’, relativistische ‘anything goes’-mentaliteit te zien. Daarmee zou men hem echter groot onrecht aandoen.Ga naar voetnoot3 Om te beginnen vindt men bij de Lyotard van de ‘derde periode’ geen idealisering van de heterogeniteit, als een simpele, ‘revolutionaire’ omkering van de gewraakte uniformiteit.Ga naar voetnoot4 Voorts is zijn kritiek op de idee van een universele Rede niet ingegeven door irrationalisme, maar door zijn door Kant geïnspireerde inzicht in het lokale van rationaliteiten, elk met hun eigen regels en finaliteit - een inzicht dat tot gevolg heeft dat de kritische opgave bij uitstek te definiëren valt als de beperking van het legitieme gebruik van elk ‘genre’ (‘vermogen’, ‘taalspel’,...) tot zijn eigen domein. Deze radicale incommensurabiliteit tussen de vermogens, waarvoor Kant in laatste instantie lijkt terug te schrikken, wordt door Lyotard ‘ten einde gedacht’.Ga naar voetnoot5 Lyotards kritiek dat het kantiaanse criticisme een filosofie van de vermogens van het subject blijft,Ga naar voetnoot6 hangt met het voorgaande samen. Doordat Kant vasthoudt aan de notie van een subject, is hij gedwongen om de heterogene vermogens van dat subject op de een of andere manier samen te denken en tot een harmonie te brengen, zoniet gaat de eenheid ervan verloren: ‘Kant se trouve devant le problème de refaire un seul sujet avec des régimes de jugement aussi parfaitement autonomes.’Ga naar voetnoot7 Deze ‘overbruggingsoperatie’ onderneemt Kant in de Kritik der Urteilskraft. Lyotard ziet in deze poging tot (‘alsof’-)herstelGa naar voetnoot8 van de eenheid | |
[pagina 10]
| |
van het subject een gevolg van Kants ‘dette à l'antropomorphisme’Ga naar voetnoot1 - terwijl zijn filosofie toch ruimschoots aanzetten bevat om die erfenis uit de weg te ruimen. Lyotard wijst in dit verband niet alleen op de idee van de heterogeniteit van de vermogens, maar ook op die van het ‘Ding an sich’: datgene wat aan een subject gepresenteerd kan worden is niet het ding zelf, maar een verschijnsel - het ding zoals het door onze zintuigen en ons verstand wordt gerecipieerd en gedacht. Het ‘Ding an sich’ is bijgevolg datgene wat in elke voor-stelling (re-presentatie) vergeten wordt, terwijl het toch datgene is wat ‘gebeurt’. Het ‘Ding an sich’ (Lyotards quod) is van een radicale andersheid, die in een subjectsfilosofie pur sang vergeten en verdrongen wordt,Ga naar voetnoot2 terwijl het subject voor zijn constitutie - als het ‘ich denke’, de kennende, beheersende instantie tegenover de ob-jecten (‘Gegen-stände’)Ga naar voetnoot3 - toch juist afhankelijk is van de geving van dit ‘andere’.Ga naar voetnoot4 Ook in deze zin is Lyotards ‘zinnenfilosofie’ een ‘anamnese’: ze herinnert ons bewustzijn aan zijn fundamentele afhankelijkheid, zijn gegijzeld-zijn (‘otage’Ga naar voetnoot5) door ‘l'insaisissable du voir’Ga naar voetnoot6, ‘l'immémorial’Ga naar voetnoot7, ‘la présence en tant qu'imprésentable à l'esprit’Ga naar voetnoot8. Men ziet hier dat Lyotard, hoewel hij een zeer persoonlijke filosofie met onmiskenbare eigen accenten heeft ontwikkeld, alvast door dit ‘differentiedenken’ en zijn kritiek op de subjectsfilosofie veel gemeen heeft met andere ‘poststructuralisten’.Ga naar voetnoot9 Zijn lecturen van Kant zijn er mede op gericht om het potentieel aan ‘differentiefilosofie’ dat het kantiaanse denken in zijn ogen bevat, te ontsluiten. Het zijn dan ook doorgaans ‘sterke lecturen’, waarbij Lyotard niet voor ‘renoverende’ ingrepen terugschrikt.Ga naar voetnoot10 Zijn even nauwgezette als eigenzinnige leeswijze zorgt ervoor dat deze klassieke, om niet te zeggen stoffige filosofische teksten op verrassende wijze tot nieuw leven worden gewekt en onverwachte relevanties opleveren. Een goed voorbeeld hiervan zijn de zich quasi-onschuldig - expliciet,Ga naar voetnoot11 maar ook door de stijl - als een bundeling van collegeteksten aandienende Leçons sur l'Analytique du sublime. Lyotard toont zich daar op het eerste gezicht een plichtsbewust, bijna schools lezer van het eerste deel van de Kritik der Urteilskraft. Bij nader inzien blijkt zijn lectuur echter in grote mate door de bekommernissen van zijn eigen filosofie te worden gestuurd. Zo wijst hij waar de gelegenheid zich maar voordoet op de complicaties | |
[pagina 11]
| |
die het gevolg zijn van de subjectsfilosofische erfenis bij Kant,Ga naar voetnoot1 en probeert hij te demonstreren hoe die met name in de derde Kritik aan verbrokkeling onderhevig is, zodat hij zelfs tot het besluit kan komen dat ‘on aura bien du mal à classer le kantisme parmi les philosophies du sujet’Ga naar voetnoot2. Het is ook in deze lectuur van de Kritik der Urteilskraft dat hij de belangrijke rol die het (reflecterende) oordeelsvermogen in zijn eigen filosofie speelt, probeert te onderbouwen.Ga naar voetnoot3 We komen hier verderop nog op terug (cf. 4.).
Ter afronding van dit punt en voor we ons aan een ‘presentatie’ van Lyotards recente filosofische werk wagen, willen we nog op een diepe, door Lyotard nooit als dusdanig uitgesproken overeenkomst tussen zijn eigen denken en dat van Kant wijzen - een overeenkomst die veel van de aantrekkingskracht van Kants filosofie voor Lyotards ‘postmoderne’ versie van een kritische filosofie verklaart. Beider denken beweegt zich in een spanningsveld tussen het ‘reële’ en het ‘ideële’ - tussen het domein van de ‘zinloze’, ‘waardenvrije’ kennis en het domein van zingeving en waarden. Beiden geven toe dat deze twee domeinen incommensurabel zijn, niet met elkaar te verzoenen, maar dringen er tegelijk op aan dat er ten minste geprobeerd wordt om overgangen te creëren en wijzen ook terreinen aan waar dergelijke overgangen kunnen plaatsvinden: de morele praxis, het esthetische, het historisch-politieke. Ze doen dat overigens tegen een vergelijkbare achtergrond, reagerend tegen een gebrek aan inzicht in de genoemde incommensurabiliteit maar er tevens over wakend dat omgekeerd de ‘ideële component’ niet simpelweg terzijde wordt geschoven. Bij Kant resulteerde dat in zijn bekende middenpositie tussen dogmatisme en scepticisme, of preciezer: tussen ‘dem, für uns im Leben, grundlosen Spiritualism’ en ‘dem seelenlosen Materialism’ (KdrV B 421).Ga naar voetnoot4 In Lyotards denken zien we een aanvankelijk geloof in de verzoenbaarheid van realiteit en idee (inzonderheid met betrekking tot de samenleving) omslaan in een wanhopig ‘nihilisme’ en ‘scepticisme’ om dan eveneens terug te keren naar een soort van middenpositie. Hoewel we ons ervoor moeten hoeden om deze ontwikkeling als een ‘resultaat’ van een dialectische beweging te zien,Ga naar voetnoot5 kan een zekere interne logica er niet aan worden ontzegd. Lyotard meent die zelf ook te ontwaren: ‘Il est certain qu'il n'y a pas de rationalisme [...] qui ne passe par ce terrible moment de nihilisme ou de scepticisme complet’Ga naar voetnoot6. Het is dan ook precies wanneer hij bij dat ‘moment’ is aangekomen, dat hij ‘aanknoopt’ bij Kant en, door deze lectuur geïnspireerd, tot de conclusie komt dat, bij de onvermijdelijkheid van de incommensurabiliteit tussen idee en realiteit, er toch mogelijkheden moeten zijn om tussen beide domeinen ‘indirecte’ (‘analogische’, ‘symbolische’), fragiele (quasi-)overgangen te maken: | |
[pagina 12]
| |
In the ethical-political realm, no example can be given of the law, no direct presentation can be made of what constitutes justice. But this does not mean that one is totally ‘abandoned’ by the law and placed in an ethical abyssGa naar voetnoot1. Zoals we verderop zullen zien is het in de context van deze vraagstelling dat Lyotard de aan Kant ontleende verheveneproblematiek in zijn denken introduceert.Ga naar voetnoot2 | |
2. Een ‘zinnenfilosofie’‘Une phrase est un quoi.’Ga naar voetnoot3 In een gesprek met Florian Rötzer onderscheidt Lyotard in de westerse filosofie grof geschetst drie grote fasen: aanvankelijk was er een ‘Philosophie die auf einen absoluten Garanten ausgerichtet war’Ga naar voetnoot4. Die werd afgelost door ‘eine Philosophie des Subjekts, das man als Wille begriff.’Ga naar voetnoot5 Deze ‘moderne’ subjectsfilosofie blijkt nu op haar beurt ‘nicht mehr in der Lage, die Probleme, die sich uns heute stellen, zu lösen’Ga naar voetnoot6. Het is aan de filosofie van de late twintigste eeuw om aan een nieuw, ‘postmodern’ denken gestalte te geven, wat volgens Lyotard zal moeten gebeuren in het kader van de ‘“tournant langagier” de la philosophie occidentale’Ga naar voetnoot7. Lyotards meest recente eigen bijdrage aan dat ‘nieuwe’ denken is een ‘zinnenfilosofie’, waaraan hij vooral in Le différend gestalte geeft. Zijn vertrekpunt daarbij is een canonieke zin uit de subjectsfilosofische traditie, die hij tegen zichzelf keert: ‘ik denk, dus ik ben.’ Dat men op grond van ‘ik denk’ meteen zou kunnen concluderen dat ‘ik ben’, wordt door Lyotard met klem tegengesproken. Het enige dat men wél met zekerheid bij ‘ik denk’ kan zeggen, is dat het een zin (‘phrase’) is. Dat er een zin is, is ‘[l]e seul qui soit indubitable’Ga naar voetnoot8. Aan de zin valt niet te ontkomen. Ook ‘Er is geen zin’ en ‘Ik betwijfel dat er zinnen zijn’ zijn zinnen. Wat men echter tevergeefs bij Lyotard zal zoeken, is een omschrijving van wat hij onder ‘zinnen’ verstaat. Dat is geen toeval of slordigheid: ‘Lyotard's strategy is to avoid defining what the phrase is’Ga naar voetnoot9. De zin interesseert hem niet als quid, maar als quodGa naar voetnoot10 - niet als ‘werkelijkheid’, iets dat bestaat en omschreven kan worden, want ‘werkelijkheid’ is iets wat juist door zinnen in bepaalde | |
[pagina 13]
| |
cognitieve procedures wordt toegekend,Ga naar voetnoot1 maar als ‘ce qui arrive’Ga naar voetnoot2 ‘vóór’ alle beschrijving en kennis (‘“avant” la signification (le contenu) de l'occurrence’Ga naar voetnoot3) en als - zelf onbeschrijflijke en onkenbare - mogelijkheidsvoorwaarde en vooronderstelling (‘immédiatement présupposée’Ga naar voetnoot4) ervan. Wie een definitie eist van de zin, denkt de zin meteen als ‘un objet nommé phrase’Ga naar voetnoot5, terwijl het Lyotard begonnen is om ‘une phrase événement’Ga naar voetnoot6. De ‘zin’ volgens Lyotard is a neutral, self-supposing entity, as empty of content and philosophical-ideological implications as possible. The phrase is for him what I would call ‘pre-categorical’: it determines all of the categories in which it can be placed, but it is not determined by any one of them in particular.Ga naar voetnoot7 Hij mag derhalve niet worden verward met de zin zoals hij bijvoorbeeld door de grammatica of de linguïstiek wordt beschreven.Ga naar voetnoot8 Zo wijst Lyotard erop dat ‘l'absence de phrase (le silence, etc.) ou l'absence d'enchaînement (le commencement, la fin, le désordre, le néant, etc.) sont aussi des phrases.’Ga naar voetnoot9 Of, concreter nog: Le français Aïe, l'italien Eh, l'américain Whoops sont des phrases. Un clin d'oeil, un haussement d'épaules, un battement de pieds, une rougeur fugace, un accès de tachycardie peuvent être des phrases.Ga naar voetnoot10 Ook het lichaam kan dus als zender van (‘idiolectische’Ga naar voetnoot11) zinnen fungeren. En zelfs het ‘verschijnen’, het ‘zich geven’ van ‘de materie’, dat door Kant nog in subjectsfilosofische termen werd beschreven, wordt door Lyotard in termen van zijn zinnenfilosofie geherformuleerd: ‘un destinateur inconnu parle matière (comme on dit: parle anglais) à un destinataire réceptif à cet idiome’Ga naar voetnoot12. Belangrijker dan dat we zouden weten wat zinnen zijn, is voor Lyotard dat we elke zin respecteren in zijn karakter van absoluut uniek, singulier en onherhaalbaar ‘gebeuren’ (‘[l]a phrase considérée comme occurrence’Ga naar voetnoot13). Het is juist deze singulariteit die doorgaans | |
[pagina 14]
| |
‘vergeten’ wordt. Onze aandacht gaat gewoonlijk uit naar wat de zin is en wat hij zegt (zijn quid), en niet naar het eenmalige wonder (‘[l]a merveille’Ga naar voetnoot1, ‘le prodige’Ga naar voetnoot2) dat hij ‘er is’: ‘La question du Il y a [...] est vite oubliée pour celle de ce qu'il y a.’Ga naar voetnoot3 Het is op dit vergetene dat Lyotard attent wil maken. De ‘zin’ uit Le différend moet dan ook worden gezien in samenhang met Lyotards (per definitie eindeloze) zoektocht naar ‘an absolutely minimal term - one that is not a concept and not even a really fixed entity’Ga naar voetnoot4 om naar de zin als dat absoluut ongrijpbare quod te verwijzen: ‘Es ist die paradoxe Denkfigur, mit dem Begriff gegen den Begriff zu denken, paradox deshalb, weil das Nicht-Identische umschrieben, das Undenkbare doch zu denken versucht wird.’Ga naar voetnoot5 Het is een queeste die ook zijn meeste andere werken - ook die uit zijn ‘tweede periode’ - motiveert.Ga naar voetnoot6 Het paradoxale is dat hij om aan dat ‘ongerepte’, dat ‘onvoorstelbare’ te herinneren, toch nog altijd voorstellingen moet gebruiken, hoe ‘leeg’ en ‘negatief’ die ook zijn. Uiteraard kan geen van die voorstellingen adequaat zijn. Ze kunnen hoogstens als ‘analoga’ fungeren.Ga naar voetnoot7 Het is dan ook logisch dat Lyotard zich genoodzaakt ziet om in de loop van zijn werk steeds weer van ‘term’ te veranderen om op het ongrijpbare ten minste te alluderen: de figuur (Discours, figure), de libidinale band (Economie libidinale),Ga naar voetnoot8 kleine vertellingen (La condition postmoderne), het quod, het gebeuren (‘événement’, ‘occurrence’), de presentatie (Le différend), ‘l'immémorial’ en ‘la Chose’ (Heidegger et ‘les juifs’, L'inhumain), etc. - waar Lyotard in een terugblik op zijn werk trouwens zelf op wijst: ‘après coup je constate avoir toujours tenté, sous des noms divers, travail, figural, hétérogénéité, dissentiment, événement, chose, de réserver: l'inaccordable.’Ga naar voetnoot9 Deze aanhoudende verschuiving is een dynamische, plastische voorstelling van de ongrijpbaarheid van datgene waaraan Lyotard probeert te herinneren. Het is een ‘geste’ - een reiken naar wat zich steeds onttrekt: ‘la présence en tant qu'imprésentable à l'esprit, toujours soustraite à son | |
[pagina 15]
| |
emprise.’Ga naar voetnoot1 Het is dezelfde beweging die ook het verhevene karakteriseert, dat voorstellingen voor het onvoorstelbare produceert die (uiteraard) steeds weer inadequaat blijken te zijn. Het dwingt Lyotard tot steeds nieuwe filosofische ‘experimenten’ - met filosofische modellen,Ga naar voetnoot2 maar ook met stijlen en genres, en met teksten uit de filosofische en artistiek-literaire traditie, die hij bevraagt op hun potentieel om te getuigen van het ‘andere’ en eventueel geweld aandoet om ze ‘tot spreken te brengen’. Zijn werkwijze, die géén methode is, vertoont zo een (door hem zelf onderkende) analogie met die van de moderne kunst en met de esthetica van het verhevene, die hij als de diepere motivatie van die kunst beschouwt (cf. 4. en Hoofdstuk 3.3.).
De zin is dus een ‘gebeuren’. Wát gebeurt, is dat de zin (minstensGa naar voetnoot3) een ‘universum’ presenteert. Het quod van de zin is de unieke, onherhaalbare presentatie zelf,Ga naar voetnoot4 het quid het gepresenteerde universum. Een zin kan zijn eigen presentatie (quod) niet in zijn universum presenteren. Wel kan een tweede zin de presentatie van de eerste zin in zijn universum presenteren: ‘une autre phrase-cas peut la présenter dans un autre univers’Ga naar voetnoot5. Maar deze tweede zin vormt op zijn beurt zelf weer een presentatie die hij niet in zijn universum kan presenteren en voor de re-presentatie waarvan dus weer een derde zin is vereist, etc.: ‘la présentation (2) qui est comportée n'est pas présentée dans (2).’Ga naar voetnoot6 Het quod als quod, de presentatie als ‘présentation comportée’Ga naar voetnoot7, ontsnapt dus aan elke re-presentatie: ‘La présentation “actuelle” est imprésentable, l'événement s'oublie comme tel en tant qu'il se conserve’Ga naar voetnoot8. Andermaal is de overeenkomst met de verheveneproblematiek opvallend. Lyotard wijst er overigens zelf op: Vous qualifiez la présentation, comportée par une phrase, d'absolue. [...] l'absolu n'est pas présentable. Avec le sublime (et à condition d'entendre la Darstellung | |
[pagina 16]
| |
comme ici), Kant aura toujours raison d'un Hegel. Le Erhabene persiste, non pas au-delà, mais au sein des Aufgehobenen.Ga naar voetnoot1 Elk zinsuniversum bestaat volgens Lyotard uit vier ‘instanties’: een zender, een ontvanger, een betekenis en een referent,Ga naar voetnoot2 die zich in bepaalde configuraties (‘situations’Ga naar voetnoot3) tot elkaar verhouden. Andermaal blijkt hier dat Lyotards ‘zinnenfilosofie’ geen subjectsfilosofie is: de zin presenteert een universum, en het ‘subject’ is gesitueerd in dat universum. De zin gaat dus aan het subject vooraf: ‘nul “sujet” ne la [= la phrase, E.S.] reçoit, pour l'interpréter. De même que nul “sujet” ne la fait (pour dire quelque chose). Elle appelle ses destinateur et destinataire, et ils viennent prendre place dans son univers.’Ga naar voetnoot4 Lyotard ontdoet zich in Le différend dan ook van de aan Wittgenstein ontleende, voor La condition postmoderne nog centrale ‘taalspel’-notie, omdat die in zijn ogen nog te ‘antropocentrisch’ is: ze suggereert zoiets als ‘a subject-player who exists outside or prior to the universe of language games in order to play them’Ga naar voetnoot5. Hij wijst een pragmatiek die zich buigt over ‘la question des intentions des locuteurs’Ga naar voetnoot6 en daarmee blijft uitgaan van een notie van de zin als onderdeel van een als door aan de zin voorafgaande subjecten gehanteerd communicatie-instrument opgevatte taal, dan ook resoluut af.Ga naar voetnoot7 Zinsuniversa worden behalve door hun instanties ook gekenmerkt door ruimte en tijd ‘comme sortes de situation’Ga naar voetnoot8 waarmee de zinnen hun instanties en zichzelf (tegenover andere zinnen) situeren. Elk zinsuniversum is bijgevolg uniek: ‘Il y a autant d'univers que de phrases.’Ga naar voetnoot9 Dat springt in het oog wanneer het om spectaculaire tijdruimtelijke verschillen | |
[pagina 17]
| |
gaat. Zo is de zin ‘Heidegger is een groot filosoof’, wanneer hij ‘gebeurt’ in het Freiburg van de jaren dertig, geheel anders ‘gepositioneerd’ dan de homonieme zin, uitgesproken in het debat dat een paar jaar geleden werd uitgelokt door de publicatie van Farias' Heidegger et le nazisme. Maar het is ook waar wanneer ik, bijvoorbeeld omwille van de emfase, deze zin in (ogenschijnlijk) dezelfde ‘context’ twee maal direct na elkaar zou uitspreken: de tweede zin is ook dan onherroepelijk anders ‘gepositioneerd’ dan de eerste, en hun respectieve ‘contexten’ - door Lyotard gedefinieerd als de ‘phrases enchaînées avec la phrase en question’Ga naar voetnoot1 - verschillen wel degelijk. Ruimte en tijd kunnen verder ook de positie van de zinsinstanties tegenover elkaar aangeven. Dat laat zich met enkele voorbeelden op eenvoudige wijze illustreren: ‘Van Ostaijen leefde in Antwerpen’ en ‘Van Ostaijen leefde in Berlijn’. Of: ‘Van Ostaijen verbleef eind 1918 in Berlijn’ en ‘Van Ostaijen verbleef begin 1920 in Berlijn.’
Elk zinsuniversum is weliswaar uniek, maar dat belet natuurlijk niet dat er toch ‘zinsfamilies’ (‘régimes de phrases’) kunnen worden onderscheiden, op grond van analogieën naar de organisatie van de ‘instanties’ in het zinsuniversum. Zo kan men onder andere cognitieve, prescriptieve, performatieve, descriptieve, nominatieve, ostensieve, normatieve, exclamatieve en emotieve zinnen onderscheiden.Ga naar voetnoot2 Elke zinsfamilie heeft een eigen ‘groupe de règles’Ga naar voetnoot3, die de voor die familie kenmerkende ‘mode de présentation d'un univers’Ga naar voetnoot4 beregelt. Zinnen die tot verschillende ‘zinsfamilies’ behoren, kunnen niet in elkaar worden ‘vertaald’.Ga naar voetnoot5 Zo is de (prescriptieve) zin: ‘Geef uw leven voor Vlaanderen!’ niet ‘vertaalbaar’ in de (normatieve) zin: ‘Het is uw plicht als Vlaming om uw leven voor Vlaanderen te geven.’ Hun ‘betekenis’ (‘sens’) is weliswaar gelijk, maar niet de ‘situations des instances’Ga naar voetnoot6 in hun respectieve ‘universa’. Kenmerkend voor de prescriptieve zin is volgens Lyotard ‘l'expulsion du moi hors de l'instance destinateur’Ga naar voetnoot7. De normatieve zin, daarentegen, vertoont niet die radicale asymmetrie, maar vereist integendeel de mogelijkheid van ‘raison par argumentation’Ga naar voetnoot8 en veronderstelt derhalve ‘que je peux assumer la place du destinateur des prescriptions’Ga naar voetnoot9. Het verschil tussen prescriptieve en normatieve zinnen is, kernachtig uitgedrukt, dat tussen de ‘langage des ordres’Ga naar voetnoot10 en de ‘langage du commentaire des ordres’Ga naar voetnoot11. Het behoort volgens Lyotard tot de taken van de kritiek - de filosofische traditie waarin hij zichzelf gesitueerd wil | |
[pagina 18]
| |
zienGa naar voetnoot1 - om erover te waken dat de radicale heterogeniteit van de ‘régimes de phrases’ wordt onderkend en gerespecteerd: ‘Cette dispersion est bonne en soi, et doit être respectée.’Ga naar voetnoot2 Er is niet zoiets als een ‘eerste’ of ‘laatste’ zin. Elke zin ‘knoopt’ zelf altijd ‘aan’ bij een of meer vorige zinnen: ‘Aucune phrase n'est la première.’Ga naar voetnoot3 Zelf vormt hij op zijn beurt dan weer noodzakelijkerwijze het vertrekpunt van nieuwe ‘aanknopingen’ (‘enchaînements’): ‘sur une phrase qui arrive, il faut enchaîner (serait-ce par un silence, qui est une phrase), on n'a pas la possibilité de ne pas enchaîner.’Ga naar voetnoot4 Deze aanknopingen worden vaak tot op zekere hoogte ‘gestuurd’ door het ‘régime’ van de zin waarop ze volgen: ‘Chaque sorte (ou famille) de phrases exerce sur les interlocuteurs des tensions caractéristiques, qui les poussent à enchaîner plutôt d'une façon que d'une autre.’Ga naar voetnoot5 De te verwachten aanknoping bij een descriptieve zin (‘Van Ostaijen leefde enkele jaren in Berlijn.’), bijvoorbeeld, is een nieuwe descriptieve (‘Hij schreef daar De feesten van angst en pijn en Bezette stad.’) of een interrogatieve zin (‘Hoe kwam hij daar aan de kost?’). Toch is het allerminst uitgesloten dat aangeknoopt wordt met, bijvoorbeeld, een prescriptieve (‘Begin weer niet over Van Ostaijen!’), een normatieve (‘De Vlaamse Gemeenschap moet in Berlijn een Van Ostaijen-monument oprichten.’) of een exclamatieve zin (‘In Berlijn nog wel!’).
Naast de ‘régimes de phrases’ onderscheidt Lyotard ook ‘genres de discours’.Ga naar voetnoot6 Meer nog dan ‘régimes’ zijn de ‘genres’ van invloed op de aard van de ‘aanknopingen’, doordat ze een ‘inzet’ (‘enjeu’) formuleren en de opeenvolging van zinnen aan het bereiken van die inzet ondergeschikt proberen te maken. Met het oog daarop formuleren de ‘genres’ ‘des règles d'enchaînement’Ga naar voetnoot7, die ‘des phrases de régime différent à une finalité unique’Ga naar voetnoot8 moeten onderwerpen. Een genre maakt normaliter gebruik van zinnen uit verschillende families (b.v. ‘la question, l'exemple, l'argumentation, la narration, l'exclamation’Ga naar voetnoot9) met het oog op het bereiken van zijn ‘enjeu’ (b.v. ‘persuader’Ga naar voetnoot10, het ‘enjeu’ van het ‘genre dialectique’). De | |
[pagina 19]
| |
manier waarop een ‘genre de discours’ de aanknopingen beïnvloedt, moeten we ons echter als niet al te rigide voorstellen: L'enjeu lié à un genre de discours déterminerait les enchaînements entre les phrases. Mais il les détermine seulement comme une fin peut déterminer des moyens: par élimination de ceux qui ne sont pas opportuns.Ga naar voetnoot1 Dat laat ruimte voor een waaier aan verschillende aanknopingen (‘un ensemble de phrases possibles’Ga naar voetnoot2), zolang die binnen het genre maar ‘opportuun’ en ‘pertinent’ zijn met betrekking tot het ‘enjeu’.Ga naar voetnoot3 Voorts gaat het ook maar om ‘un minimum de règles’,Ga naar voetnoot4 die dan nog onderhevig zijn aan veranderingen (‘susceptibles de modifications’Ga naar voetnoot5). Bovendien wordt de dominantie van een genre, en daarmee ook van het eraan verbonden ‘enjeu’, bij elke nieuwe aanknoping door andere genres betwist. Op elke zin volgt een ‘concurrentiestrijd’Ga naar voetnoot6 tussen verschillende finaliteiten, die eisen dat er in functie van hun ‘enjeu’ wordt aangeknoopt: ‘une phrase qui arrive est mise en jeu dans un conflit entre genres de discours.’Ga naar voetnoot7 Zo kan ter gelegenheid van de aanknoping bij een zin uit een redevoering in wording een spanning ontstaan tussen de genres met de respectieve ‘enjeus’: ‘overreden’, ‘het reveleren van het ware’, ‘het bevorderen van het goede’ en ‘het houden van een mooie redevoering’. De invloed van de ‘règles d'enchaînement’ van de genres op de aanknopingen mag dus in geen geval worden overschat. In het beste geval hebben ze een ‘sturende’ functieGa naar voetnoot8 - als een soort van ‘stratégies’Ga naar voetnoot9 die gericht zijn op succes (bepaald door het ‘enjeu’ van het genre). De mogelijkheid van aanknopingen die een inbreuk op hun regels vormen, kunnen ze echter niet uitsluiten. Het aanknopingsproces is en blijft au fond immers onbeheersbaar. Dat er een aanknoping komt, is zeker. Welke aanknoping er aan zit te komen, laat zich echter niet | |
[pagina 20]
| |
voorspellen: ‘enchaîner est nécessaire, comment enchaîner est contingent.’Ga naar voetnoot1 Er zijn weliswaar ‘aanknopingsregels’, maar er is geen ‘loi de l'enchaînement’Ga naar voetnoot2. Bijgevolg is er ‘aucune prédétermination en ce qui concerne la nature de l'enchaînement.’Ga naar voetnoot3 Elke zin die ‘gebeurt’ opent dan ook telkens een eindeloos verschiet van mogelijke aanknopingen: ‘En principe “après” chaque phrase, n'importe quelle phrase est possible.’Ga naar voetnoot4 Die radicale contingentie en openheid, en de daarbij horende onzekerheid en zelfs angst (‘angoisse’Ga naar voetnoot5), proberen de ‘genres’ te onderdrukken of ten minste toch te milderen. Lyotard noemt ze daarom ‘des modes de l'oubli du néant ou de l'occurrence, ils comblent le vide entre les phrases:’Ga naar voetnoot6 ‘genres strive to forget what makes them possible by providing an illusion that linkings are necessary’Ga naar voetnoot7. Toch kunnen ze bijvoorbeeld niet beletten dat bij de zin: ‘Kunt u ons zeggen of de regering zal vallen?’ kan worden aangeknoopt met: ‘Er was eens, in een diep en donker woud, een klein meisje met een rood kapje.’, ‘De poes heeft honger.’, ‘ax2 + bx + c = 0’, of ‘Loop toch heen!’, ook al vormt geen van die zinnen een in het ‘genre’ in kwestie (b.v. het politieke interview) verwachte aanknoping.Ga naar voetnoot8 Wie zo aanknoopt, ‘speelt’ het (genre-)spel ‘slecht’. Maar dat magGa naar voetnoot9 - ja soms (in de kunst, bijvoorbeeld) is het maken van dergelijke ‘slechte’ aanknopingen volgens Lyotard zelfs een soort van ‘plicht’.Ga naar voetnoot10 | |
3. ‘témoigner du différend’Bij elke zin kan dus in principe op eindeloos veel manieren worden aangeknoopt. In de praktijk worden die mogelijkheden wel enigszins ingeperkt door de aanknopingsregels van het ‘régime’ en het ‘genre’ waartoe de zin behoort, maar dat kan niet beletten dat, zelfs | |
[pagina 21]
| |
wanneer men met die regels rekening houdt, de mogelijkheden legio blijven. Hieruit volgt echter meteen ook dat, telkens wanneer een aanknoping zich ‘realiseert’, alle niet-gerealiseerde mogelijkheden onderdrukt worden. Valt na elke zin een stilte, ‘un vide’Ga naar voetnoot1, waarin het ritselen van het mogelijke ‘even’ valt te vernemen, dan wordt die stilte afgebroken door het aankomen van een nieuwe zin, die slechts één enkele mogelijkheid actualiseert: ‘il n'en est qu'un seul qui puisse arriver (être “actualisé”) à la fois’Ga naar voetnoot2. Reeds op het meest fundamentele niveau, dat van de ‘zin’, geeft elke aanknoping dan ook aanleiding tot dispuut en (onvermijdelijk) onrecht tegenover alle zinnen die niet worden gerealiseerd.Ga naar voetnoot3 Dit verklaart het licht pijnlijke gevoel dat alle schrijven begeleidt: elke zin - ook de ‘zin’ van het fameuze ‘witte blad’ - opent een geweldige waaier aan mogelijkheden, die door aan te knopen weer wordt dichtgeklapt. Veel moet altijd ongezegd blijven. Dat geldt overigens natuurlijk niet alleen voor de aanknopingen in de literaire schriftuur, zij het dat het besef van ‘het onzegbare’ vooral daar acuut is. Het is van toepassing op álle aanknopingen - ook die in kritiek en wetenschap. Elke criticus en elke wetenschapper kan op de meest uiteenlopende en onverwachte manieren op gegeven zinnen inhaken. Lyotards artikel ‘Presentations’, bijvoorbeeld, knoopt binnen het ‘filosofische genre’ aan bij ‘a request for presentation’Ga naar voetnoot4, geformuleerd door de prescriptieve zin: ‘Geef een voorstelling van uw werk!’, door te reflecteren over de mogelijke aanknopingen bij deze zin die zich alleen al binnen dit genre voordoen. Door over al deze mogelijkheden te schrijven, realiseert hij er tegelijk een van, zij het wel een minder voor de hand liggende: in plaats van zonder meer te gehoorzamen aan de prescriptie, onderzoekt hij de ‘pragmatische’ implicaties van deze prescriptie. Iets dergelijks vinden we terug bij Bennington ter gelegenheid van diens ‘aanknoping’ bij Au juste.Net als Lyotard toont Bennington zich bewust van de onmetelijke rijkdom aan mogelijkheden om aan te knopen: ‘there is no absolute limit on the sentences which can be linked with those of Au juste.’Ga naar voetnoot5 Zijn ‘August: Double Justice’ vormt echter zelf slechts één mogelijke aanknoping. Deze ‘aanknopingenproblematiek’ heeft op het eerste gezicht weinig meer dan academisch belang. Bij nader inzien wordt echter duidelijk dat het Lyotard om veel meer dan ‘just formal problems’Ga naar voetnoot6 begonnen is. Dat blijkt met name wanneer wij het conflict dat elke aanknoping begeleidt, herformuleren op het ‘hogere’ niveau van de ‘genres’ met hun incommensurabele ‘enjeus’. Zoals we in 2. hebben gezien geeft elke aanknoping ook aanleiding tot een conflict tussen ‘genres’, die allemaal proberen de aanknoping ‘naar zich toe te halen’ in functie van hun specifieke finaliteit: ‘Chaque phrase est en principe l'enjeu | |
[pagina 22]
| |
d'un différend entre les genres de discours’Ga naar voetnoot1. Dat conflict is weliswaar niet altijd even acuut. In de strijd om de aanknoping bij de zin: ‘Le réglage du sublime est un non-réglage.’Ga naar voetnoot2, bijvoorbeeld, zal het ‘filosofische’ genre allicht met relatief gemak zijn dominantie kunnen bestendigen, ook al wordt die bijvoorbeeld aangevochten door het ‘erotische’ genre (inzet: het verleiden van de lezer), het ‘didactische’ genre (inzet: het onderrichten van de lezer) of het ‘esthetische’ genre (inzet: het schrijven van een mooie tekst). Anders ligt het met de aanknoping bij de interrogatieve zin: ‘Moeten wij experimenten op menselijke foetussen doorgang laten vinden?’ Men kan zich voorstellen dat ten minste vier genres elkaar de ‘aanknoping’ bij deze zin bevechten, te weten het ‘cognitieve’, het ‘ethische’, het ‘sentimentele’ en het ‘economische’, die tot aanknopingen zouden kunnen leiden als: ‘Ja, want dat vergroot onze kennis van het menselijk lichaam.’; ‘Mijn geweten verzet zich daartegen.’; ‘Wat een afschuwelijke gedachte!’; ‘Nee, de baten wegen niet op tegen de kosten.’ Een van deze genres zal het uiteindelijk halen. Immers: ‘enchaîner est nécessaire’Ga naar voetnoot3. De vier genres zijn naar aanleiding van de aanknoping bij de geciteerde zin in een geschil (‘différend’) verwikkeld.Ga naar voetnoot4 Slechts een ervan zal de aanknoping kunnen ‘binnenhalen’. Dat impliceert dat aan de andere onrecht (‘tort’) wordt aangedaan: ze worden het zwijgen opgelegd.Ga naar voetnoot5 Anders dan een ‘geding’ (‘litige’), dat een conflict is binnen een bepaald ‘régime’ of ‘genre’, is een geschil (‘différend’) ‘un cas de conflit entre deux parties (au moins) qui ne pourrait pas être tranché équitablement faute d'une règle de jugement applicable aux deux argumentations.’Ga naar voetnoot6 De aanspraken van beide partijen kunnen, volgens hun eigen regels, perfect legitiem zijn: ‘Que l'une soit légitime n'impliquerait pas que l'autre ne le soit pas.’Ga naar voetnoot7 Er bestaat echter geen ‘Meta-Regel’Ga naar voetnoot8 die toelaat om het conflict te regelen en een van beide partijen in het gelijk te stellen.Ga naar voetnoot9 Wordt er geoordeeld (‘tranché’) op grond van regels die voor geen of slechts voor een van de betrokken partijen gelden, dan is er automatisch sprake van onrecht (‘tort’) - in het eerste geval tegenover beide partijen, in het tweede tegenover de partij die beoordeeld wordt met de regels van de andere partij. Zoals Lyotard een geschil (‘différend’) van een geding (‘litige’) onderscheidt, onderscheidt hij ook een onrecht (‘tort’) van een nadeel (‘dommage’). Het verschil tussen beide laat zich aan de hand van een | |
[pagina 23]
| |
voorbeeld gemakkelijk verklaren. Zo kan binnen het (sub)genre ‘management van het wetenschappelijk onderzoek’ één vakgroep zich beklagen over een vermeende achterstelling bij de verdeling van fondsen. De aanklager kan zich daarbij beroepen op de regels van het genre, die voor alle partijen moeten gelden. De klacht heeft in dat geval betrekking op ‘une injure faite aux règles d'un genre de discours’Ga naar voetnoot1. Er is dan sprake van ‘litige’ en ‘dommage’: alles speelt zich af binnen één genre, en de klagende partij kan al dan niet in het gelijk gesteld worden en voor het geleden nadeel een schadeloosstelling toegewezen krijgen. De ‘rechter’ (b.v. de academische overheid) die over het conflict oordeelt, moet enkel de vigerende regels adequaat toepassen. Een heel ander conflict is het volgende: een vakgroep aan een universiteit die de wetenschap beoefent met een bepaald ‘enjeu’ (b.v ‘kritisch denken’), kan door een ‘rechter’ (academische overheid, een minister,...) worden beoordeeld met de regels van een haar vreemd genre, en bijgevolg volgens een ‘enjeu’ dat met het hare incommensurabel is (b.v. ‘rendement’). Deze vakgroep is, in deze ‘différend’ tussen twee (per definitie onverzoenbare) genres, het slachtoffer (‘victime’) van een onrecht (‘tort’). Immers: ‘Un tort résulte du fait que les règles du genre de discours selon lesquelles on juge ne sont pas celles du ou des genres de discours jugé/s.’Ga naar voetnoot2 Dat maakt een ‘tort’ tot ‘un dommage accompagné de la perte des moyens de faire la preuve du dommage.’Ga naar voetnoot3 Het ‘slachtoffer’ van een ‘onrecht’ bevindt zich daardoor in een bijzonder oncomfortabele en frustrerende positie: het probleem betreft geen inbreuk op de vastgestelde regels, maar die regels zelf. Het is juist door de dominantie van die regels dat haar onrecht wordt aangedaan. Wil ze zich echter over dat onrecht beklagen, dan kan ze dat alleen in die regels doen - in het genre dat haar regels en ‘enjeu’ niet (h)erkent: ‘le ‘règlement du conflit [...] se fait dans l'idiome de l'une d'elles alors que le tort dont l'autre souffre ne se signifie pas dans cet idiome.’Ga naar voetnoot4 Deze double bind-situatieGa naar voetnoot5 valt alleen op te lossen door het inzicht dat het hier om een conflict tussen genres, hun regels en hun incommensurabele doelstellingen gaat. Wil men dit conflict beoordelen, ja zelfs überhaupt ‘waarnemen’, dan kan dat niet met de regels van één van die genres. Gebeurt dat toch, dan worden de andere betrokken genres in de positie van slachtoffer gedwongen - een positie van ‘onmondigheid’, ‘réduit au silence’Ga naar voetnoot6: Il est d'une victime de ne pas pouvoir prouver qu'elle a subit [sic] un tort. Car de deux choses l'une, lui dit le juge, ou vous êtes victimes d'un tort, ou vous ne l'êtes pas. Si vous ne l'êtes pas, vous vous trompez ou vous mentez en témoignant que vous l'êtes. Si vous l'êtes, puisque vous pouvez témoigner de ce tort, comme c'est le cas puisque j'en suis informé, ce tort cesse d'être un tort, c'est un dommage, et vous vous trompez ou vous mentez en témoignant que c'est un tort.Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 24]
| |
Ook in ons voorbeeld slaagt het benadeelde genre er niet in om zijn klacht binnen het dominante genre te formuleren. Zijn pogingen daartoe worden bij de ‘rechter’ alleen maar op onbegrip en irritatie onthaald (‘Daar heb je die menswetenschappers weer!’; ‘Er is toch geen probleem!?’; ‘Die liggen nu toch altijd dwars!’) of zelfs met verdachtmakingen beantwoord (‘Dat zeggen ze omdat ze weten dat ze niet presteren.’) - zodat de rollen dreigen te worden omgekeerd: aanklager wordt beklaagde. In elk geval ziet het ‘slachtoffer’ van een ‘onrecht’ zich het zwijgen opgelegd - door fysiek geweld en intimidatie,Ga naar voetnoot1 of (en veel vaker) door een subtielere vorm van geweld: doordat hem een idioom wordt opgedrongen dat niet het zijne is.Ga naar voetnoot2 Een ‘différend’ gaat dan ook gepaard met de onmachtige ‘stilte’ van de benadeelde partij - een ‘phrase négative’Ga naar voetnoot3, die het ogenblik aanwijst ‘où quelque chose qui doit pouvoir être mis en phrases ne peut pas l'être encore’Ga naar voetnoot4 - en wordt vaak gesignaleerd door de ‘woordenloze zinnen’ van het ‘sentimentele’ genre: ‘Ce que l'on nomme ordinairement le sentiment signale cet état.’Ga naar voetnoot5 In ons voorbeeld: het onrecht dat de vakgroep wordt aangedaan en de onmogelijkheid om dat onrecht onder woorden te brengen, kan zich bij het slachtoffer ‘uiten’ in gevoelens van onlust, depressie of woede. Het opmerkelijke aan een ‘différend’ is dus dat hij zich doorgaans signaleert op esthetische wijze, waarbij ‘esthetisch’ - zoals in de Kritik der Urteilskraft - begrepen wordt als ‘wat betrekking heeft op het gevoel’. Lyotards ‘Philosophie des Widerstreits’Ga naar voetnoot6 heeft uiteraard zeer ruime toepassingsmogelijkheden, want ‘différends’ doen zich altijd en overal, bij elke ‘aanknoping’, op welk ‘niveau’ ook (‘zinnen’, ‘regimes’, ‘genres’) voor. Het is in samenhang hiermee dat Lyotard ‘het politieke’ opnieuw probeert te denken. Het politieke zou dan niet langer datgene zijn waarmee politici en politieke partijen zich bezighouden - één ‘genre’ onder vele, ook niet als dat genre geacht wordt ‘the genre that contains all genres’Ga naar voetnoot7 te zijn. Het politieke zou juist worden geconstitueerd door de veelvuldigheid van de genresGa naar voetnoot8 en de daarbij horende onvermijdelijkheid van ‘différends’: ‘la politique est la menace du différend. Elle n'est pas un genre, elle est la multiplicité des genres, la diversité des fins, et par excellence la question de l'enchaînement.’Ga naar voetnoot9 Alle hierboven gegeven voorbeelden betreffen | |
[pagina 25]
| |
‘différends’ (naar aanleiding van de aanknoping bij ‘Le réglage du sublime est un non-réglage.’ en ‘Moeten wij experimenten op menselijke foetussen doorgang laten vinden?’, en van het ‘enjeu’ van het onderzoek aan een universiteit) en hebben voor Lyotard dus een ‘politiek’ karakter. ‘Alles is politiek’, van het ‘micro’- tot het ‘macro’-niveau - al is politiek daarbij zoals gezegd niet op te vatten als ‘un genre suprême englobant tous les enjeux’Ga naar voetnoot1: ‘Tout est politique si politique est la possibilité du différend à l'occasion du moindre enchaînement.’Ga naar voetnoot2 Meteen is daarmee de aard geschetst van het probleem waarmee Lyotard zich als politiek filosoof geconfronteerd ziet: in het politieke komen voortdurend de meest uiteenlopende ‘zinnen’, ‘régimes’ en ‘genres’ met elkaar in botsing: ‘“La société”, comme on dit, est habitée par des différends.’Ga naar voetnoot3 De vraag is: hoe moeten we die conflicten beoordelen? Of nog: hoe moeten we aan de bij een ‘différend’ betrokken partijen recht laten wedervaren? De rechter die over een ‘différend’ moet oordelen, beschikt niet over regels om dat te doen: ‘une règle de jugement entre des genres hétérogènes fait défaut en général.’Ga naar voetnoot4 Zou hij toch zo'n regel hanteren, dan kan hij die alleen maar aan een bepaald genre ontlenen - waarmee hij juist de andere genres tot slachtoffer van een ‘tort’ zou maken. Deze afwezigheid van een ‘meta-regel’ in het politieke betekent, concreter gezegd, ‘le retrait de la doctrine politique, quelle qu'elle soit.’Ga naar voetnoot5 Die verplicht ons ertoe te ‘oordelen zonder regel’. De vraag is alleen of dat laatste niet met een korrel zout moet worden genomen. Het heeft er immers veel van weg dat Lyotard voor het oordeel over de relaties tussen ‘zinnen’, ‘regimes’ en ‘genres’, wel degelijk een richtlijn geeft: men moet ‘[t]émoigner du différend.’Ga naar voetnoot6 Lyotard lijkt dat ook toe te geven: ‘le juge ici transige sans qu'une règle l'y autorise, si ce n'est le principe que l'hétérogénéité doit être respectée affirmativement.’Ga naar voetnoot7 Is hier dan niet wel degelijk sprake van een ‘meta-regel’? De schijnbare tegenstrijdigheid laat zich oplossen wanneer we het ‘témoigner du différend’ opvatten als ‘a sort of “postmodern” categorical imperative’Ga naar voetnoot8 - een ‘quasi-ethical assertion’Ga naar voetnoot9, kaderend in een ‘“ethics” of analysing and respecting the incommensurability of genres in general.’Ga naar voetnoot10 Welnu, de morele verplichting signaleert zich in | |
[pagina 26]
| |
het gevoel. Ze verplicht voor we kunnen zeggen waartoe ze verplicht, met andere woorden voor we een regel kunnen formuleren. Zo ook is het ‘témoigner du différend’ in de eerste plaats ‘quelque chose comme un appel qu'il convient au penser d'entendre et de relever.’Ga naar voetnoot1 Als politiek bestaat in het maken van aanknopingen op alle niveaus, dan geeft zij noodzakelijkerwijze, bij elke aanknoping, aanleiding tot ‘différends’. Het is in Lyotards ogen de taak van wie het politieke probeert te beoordelen om aan deze ‘différends’ te herinneren.Ga naar voetnoot2 Een voorbeeld kan duidelijk maken wat Lyotard bedoelt. Wordt bij de zin ‘Moeten wij experimenten op menselijke foetussen doorgang laten vinden?’ aangeknoopt met ‘Ja, want dat vergroot onze kennis van het menselijk lichaam.’, dan heeft het ‘cognitieve genre’ het in de strijd om de aanknoping gehaald. Welnu, een ‘politique philosophique’Ga naar voetnoot3 dient er volgens Lyotard aan te herinneren dat bij deze aanknoping andere ‘enjeus’ in de verdrukking zijn geraakt - onder andere die van het ‘ethische’, het ‘economische’ en het ‘sentimentele’ genre. Deze getuigenis is wat het politieke ‘van ons eist’ - ‘une exigence’Ga naar voetnoot4, voortkomend uit het ‘Problem der Gerechtigkeit’Ga naar voetnoot5, inzonderheid in de politiek. Sleutelwoorden in Lyotards uitspraken over het politieke zijn dan ook: verzet (tegen het dominante), getuigenis (van het onmondige), herinnering (aan het vergetene), anamnese (van het verdrongene), ontvankelijkheid (voor de ‘différend’). Anders dan de klassieke ‘intellectueel’, die op grond van zijn doctrine de ‘goede’ politiek aanwees en antwoorden kon geven op de vraag: ‘wat moet ik doen?’, ziet de ‘kritische filosoof’ in dat politiek in het beste geval een ‘politiek van het minste kwaad’Ga naar voetnoot6 kan zijn en altijd aanleiding geeft tot ‘différends’. Van hem kan niet verwacht worden dat hij, op grond van ‘programmes and prescriptions’Ga naar voetnoot7, de ‘goede richting’ voorschrijft of een ‘political “solution”’Ga naar voetnoot8 aandraagt: ‘nous, philosophes, pour autant que nous sommes concernés par le politique [...] ne sommes plus en position de dire publiquement: “voici ce qu'il faut faire”.’Ga naar voetnoot9 De taak van de filosoof bestaat er veeleer in om ‘stem’ te (proberen) geven aan wat ‘overstemd’ wordt.Ga naar voetnoot10 Dat is dan ook, volgens Lyotard, het legitieme moment van het marxisme (‘ce qui reste vivace du marxisme’Ga naar voetnoot11): dat het stem gaf aan het | |
[pagina 27]
| |
onrecht (‘tort’) dat de door het kapitalisme het zwijgen opgelegde arbeider werd aangedaan. Verkeerd is dat het deze ‘différend’ uitriep tot de ‘différend’.Ga naar voetnoot1 ‘Différends’ zijn veelvuldig en onvermijdelijk. Het is dus zaak een permanente maar flexibele ontvankelijkheid te ontwikkelen voor de ‘différends’ die zich hic et nunc voordoen,Ga naar voetnoot2 en te proberen die geval per geval, ‘selon une sensibilité à la singularité du cas’Ga naar voetnoot3, onder woorden te brengen, ook als daarvoor nieuwe ‘idiomen’ zouden moeten worden gehanteerd of zelfs bedacht omdat ‘quelque chose qui doit pouvoir être mis en phrases ne peut pas l'être dans les idiomes admis’Ga naar voetnoot4. De ‘kritische wachter’ (‘[l]e guetteur critique’Ga naar voetnoot5) kan zich er niet mee tevreden stellen ‘to reverse the injustice and replace the acceptable idiom with the silenced one’Ga naar voetnoot6, maar moet zich engageren in een ‘perpetual struggle to voice ideas, opinions or injustices systematically excluded from the universe of phrases’Ga naar voetnoot7 en een permanent verzet tegen de aanspraken op hegemonie van om het even welk genre:Ga naar voetnoot8 of het nu die van het cognitieve,Ga naar voetnoot9 het esthetische,Ga naar voetnoot10 het speculatieve,Ga naar voetnoot11 het narratieveGa naar voetnoot12 of het economischeGa naar voetnoot13 betreft. De grote ‘différend’ van onze tijd is echter die tussen het economische en de andere genres: ‘Le capital est ce qui veut un seul langage et un seul réseau, et il ne cesse d'essayer de le présenter, en réduisant les différends’Ga naar voetnoot14. Zo ziet Lyotard het ‘enjeu’ van het economische genre (het ‘winnen van tijd’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 28]
| |
in toenemende mate dominant worden in de domeinen van de kunst, waar zich - met ‘stromingen’ als het ‘trans-avantgardisme’ en het ‘neo-expressionisme’Ga naar voetnoot2 - een beweging voordoet ‘die aan een vraag of een behoefte voldoet, en geen verantwoordelijkheid neemt’Ga naar voetnoot3, en van de cultuur: Le capitalisme a aussi sa ‘politique’ de la culture [...] Il sélectionne les activités de l'esprit sur des critères de bonne performance: la valeur du livre se juge à son chiffre de vente, d'un enseignement au nombre d'étudiants inscrits, d'une émission au taux d'écoute, d'une invention scientifique à ses retombées technologiques, etc.Ga naar voetnoot4 Ook de filosofie ontsnapt niet aan de toenemende druk van de ‘Vermarktung’. In de ‘Fiche de lecture’ spreekt Lyotard dan ook de sombere verwachting uit dat Le différend een van de laatste boeken in zijn soort is: ‘Ce livre-ci appartient avec d'autres à une fin de série. Malgré tous ses efforts pour rendre la pensée communicable, l'A[uteur] sait qu'il a échoué, que c'est trop volumineux, trop long, trop difficile.’Ga naar voetnoot5 Beoordeeld in het licht van het ‘enjeu’ van het economische genre is de filosofie, met name wanneer ze als een ‘reflexieve’ en aan ‘l'exigence de patience’Ga naar voetnoot6 verbonden activiteit (cf. 4.) wordt opgevat, inefficiënt en veel te tijdrovend: ‘Le monde parle sous la règle de l'échange économique, généralisée à tous les aspects de la vie, y compris les affections et les plaisirs. Cet idiome est tout autre que celui du cours philosophique, il lui est incommensurable.’Ga naar voetnoot7 Als typerend voorbeeld van de nieuwe, ‘snelle’, ‘gecommercialiseerde’ filosofie ziet Lyotard de in hoofdzaak door een ‘media-hype’ gecreëerde ‘nouveaux philosophes’.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 29]
| |
Probeert één enkel genre daadwerkelijk een hegemonische positie te verwerven, dan zijn de noodzakelijke gevolgen daarvan totalitarisme en ‘terreur’Ga naar voetnoot1. Elke poging om de onheelbare versplintering van de genres eens en voor altijd te ‘herstellen’ en ze in een ‘hogere eenheid’ op te nemen, berust op een ‘transcendentale illusie’,Ga naar voetnoot2 waarvoor de ‘prix de la terreur’Ga naar voetnoot3 betaald moet worden. Daarom is Lyotard zo huiverig voor de idee van een universele consensus.Ga naar voetnoot4Daarom ook lanceert hij aan het eind van ‘Réponse à la question: qu'est-ce que le postmoderne?’ de bewust pathetische oproep: ‘guerre au tout, témoignons de l'imprésentable, activons les différends, sauvons l'honneur du nom.’Ga naar voetnoot5 Nu wordt élke samenleving gekenmerkt door een strijd tussen de genres, en is er overal en altijd wel het een of andere genre aan te wijzen dat zijn particuliere regel tot een universele wil verheffen. Daarom is het Lyotard wel verweten dat hij op grond van zijn eis om te ‘témoigner du différend’, niet kan onderscheiden tussen, bijvoorbeeld, enerzijds de huidige westerse sociaal-democratieën en anderzijds fascistische en/of stalinistische dictaturen.Ga naar voetnoot6 Die beschuldiging moet echter van de hand worden gewezen. Lyotard verdedigt juist op grond van de genoemde eis de ‘deliberatieve ordening’ ([l]’agencement délibératif’Ga naar voetnoot7) van het staatsbestel, ‘une organisation des régimes de phrases et des genres de discours qui repose sur leur dissociation et qui de ce fait laisse entre eux du “jeu”’Ga naar voetnoot8 en die daardoor het reveleren van ‘différends’ toelaat.Ga naar voetnoot9 Deze ‘ordening’, die berust op het (onzekere en steeds weer ter discussie gestelde) antwoord op de vraag: ‘Que devons-nous être?’Ga naar voetnoot10, is in de westerse sociaal-democratieën wélGa naar voetnoot11 en in het fascisme en stalinisme - die overigens allerminst over dezelfde kam mogen worden geschorenGa naar voetnoot12 - niet of enkel als een ‘parodie’Ga naar voetnoot13 terug te vinden. Dat belet niet dat ze ook ‘bij ons’ permanent wordt bedreigd, met name door het economische genre (het kapitalisme)Ga naar voetnoot14 en stilaan ook weer door het narratieve genre (de | |
[pagina 30]
| |
terugkeer van de ‘traditionele narratie’ van het ‘eigen volk eerst’)Ga naar voetnoot1, die beiden hun ‘enjeu’ tot het ‘enjeu’ willen maken. Bovendien wil hij ons eraan herinneren dat zelfs het best denkbare politieke bestel, de meest ‘opene’ deliberatieve ordening, het optreden van ‘différends’ niet kan uitsluiten. In plaats van op te scheppen over de verworvenheden van ‘liberal politics’Ga naar voetnoot2 in het ‘vrije westen’ herinnert Lyotard eraan dat ook in de ‘deliberatieve ordening’ het ‘enjeu’ van de politiek (in de enge zin) niet ‘het hoogste goed’ (Kant), maar in het beste geval ‘het minste kwaad’ kan zijn: ‘les politiques ne peuvent pas avoir pour enjeu le bien, mais devraient avoir le moindre mal. Ou, si l'on préfère, le moindre mal devrait être le bien politique.’Ga naar voetnoot3 Het ‘kwaad’ omschrijft Lyotard als het verbod om een ‘différend’ onder woorden te brengen, ‘l'interdiction des phrases possibles à chaque instant’Ga naar voetnoot4. | |
4. Kritiek, reflexiviteit en gevoelVoor het oordeel over een ‘différend’ is een oordeelsvermogen vereist dat zelf ‘buiten’ alle genres staat. Maar is zo'n vermogen eigenlijk wel denkbaar? Gaat het daarbij niet noodzakelijkerwijze altijd weer om een genre dat tot het genre wordt uitgeroepen, zijn regels aan andere genres oplegt en zo ‘différends’ en, uiteindelijk, ‘terreur’ veroorzaakt? Dit verwijt, van een ‘performativen Widerspruch’Ga naar voetnoot5, wordt Lyotard met name in Duitsland met graagte naar het hoofd geslingerd. Voor Lyotard, echter, laat een oordeel zonder genre, en dus zonder vooraf gegeven regels of ‘criteria’, zich wel degelijk denken. Dit oordeel wordt volgens hem geveld door de reflexiviteit of, in kantiaanse termen, het ‘reflecterende oordeelsvermogen’. Lyotard baseert zich hiervoor andermaal op de Kritik der Urteilskraft, in de ‘Einleitung’ waarvan Kant het onderscheid invoert tussen het bepalende en het reflecterende oordeelsvermogen: Urteilskraft überhaupt ist das Vermögen, das Besondere als enthalten unter dem Allgemeinen zu denken. Ist das Allgemeine (die Regel, das Prinzip, das Gesetz) gegeben, so ist die Urteilskraft, welche das Besondere darunter subsumiert, [...] | |
[pagina 31]
| |
bestimmend. Ist aber nur das Besondere gegeben, so ist die Urteilskraft bloss reflektierend.Ga naar voetnoot1 Herformuleren we dit in Lyotards terminologie, dan krijgen we: het bepalende oordeelsvermogen opereert met de vooraf gegeven regels van de ‘genres’, die het dan vervolgens ‘toepast’ op ‘gevallen’. Het reflecterende oordeelsvermogen gaat precies omgekeerd te werk: het wordt eerst geconfronteerd met het particuliere geval (‘das Besondere’), waarvoor ze dan, ‘geval per geval’, een toepasselijke regel (‘das Allgemeine’) moet vinden. Het heeft geen ‘eigene Gesetzgebung’ (KdU A XXI/B XXI) en staat daardoor zelf buiten de genres, maar kan op grond van zijn eigen (weliswaar subjectieve) ‘Prinzip nach Gesetzen zu suchen’Ga naar voetnoot2 het geval wel bij een van de genres ‘domiciliëren’Ga naar voetnoot3. Dat maakt het reflecterende oordeelsvermogen tot het (quasi-)vermogenGa naar voetnoot4 van de kritiek, dat wil zeggen - als men zich de kantiaanse kritische onderneming voor ogen voert - het ‘vermogen’ dat de a priori regels van de ‘andere’ vermogens onderzoekt en aanwijst, hun rechtmatige gebruik vastlegt en particuliere gevallen naar het bevoegde vermogen ‘doorverwijst’.Ga naar voetnoot5 De reflexiviteit is derhalve ‘transitief’ en ‘preliminair’, alomtegenwoordigGa naar voetnoot6 maar zonder eigen domein: Die Kritik der Erkenntnisvermögen in Ansehung dessen, was sie a priori leisten können, hat eigentlich kein Gebiet in Ansehung der Objekte; weil sie keine Doktrin ist, sondern nur, ob und wie, nach der Bewandtnis, die es mit unseren Vermögen hat, eine Doktrin durch sie möglich sei, zu untersuchen hat. Ihr Feld erstreckt sich auf alle Anmassungen derselben, um sie in die Grenzen ihrer Rechtmässigkeit zu setzen.Ga naar voetnoot7 Men begrijpt de aantrekkingskracht van een aldus opgevat oordeelsvermogen voor Lyotard. Zonder te moeten teruggrijpen naar de expliciete regels van een ‘theorie’ of ‘doctrine’, die altijd zelf tot het een of andere genre behoren en hem dus inderdaad in een ‘performativer Widerspruch’ zouden verstrikken, beschikt hij met de reflexiviteit over een kritisch (pseudo-)vermogen, dat zonder regels (‘keine Doktrin’) de regels en mogelijkheidsvoorwaarden (‘ob und wie [...] eine Doktrin durch sie möglich sei’) van de andere ‘vermogens’ (Lyotards ‘genres’ en ‘régimes’) onderzoekt en hen daarmee hun grenzen aanwijst (‘um sie in die Grenzen ihrer Rechtmässigkeit zu setzen’). Het staat dus zelf ‘buiten’ de vermogens (‘genres’/‘régimes’), en heeft daardoor ‘eigentlich kein Gebiet’ maar enkel een ‘Feld’, dat te | |
[pagina 32]
| |
vergelijken is met het ‘veld’ van ‘het politieke’ bij Lyotard: het is immers in beide gevallen zaak over de confligerende aanspraken (‘Anmassungen’) van de heterogene vermogens, respectievelijk ‘genres’/‘régimes’ te oordelen. Het reflecterende oordeelsvermogen fungeert echter niet alleen als het vermogen van de (onder)scheiding van de vermogens, maar ook als ‘Mittelglied’ (KdU A XXI/B XXI) ertussen. Het reveleert en veroordeelt immers niet alleen eventuele illegitieme en illusoire overgangen tussen de verschillende vermogens, maar het maakt ook ‘kritische’ overgangen mogelijk, door tussen hen verbanden te leggen en analogieën aan te wijzen: Il décide de la légitimité des prétentions respectives [...] de chaque famille de phrases (nommée ‘faculté’) sur sa famille d'univers de phrases [...] Il tranche, révélant ainsi l'incommensurabilité des différentes familles de phrases [...] Mais aussi il transige [...] et peut non seulement reconnaître des legitimités locales à chaque famille de phrases, mais encore suggérer des ‘passages’ entre des régions d'objet respectivement soumises à des règles pourtant ‘hétérogènes’.Ga naar voetnoot1 Het zijn dergelijke tijdelijke, lucide overgangen die Lyotard interesseren: ze wissen de onderlinge heterogeniteit van de vermogens niet uit door ongeoorloofde identificaties en syntheses, die ertoe zouden kunnen leiden dat een vermogen de bevoegdheden van een of meer andere vermogens zou usurperen; tegelijk scheppen ze wel de mogelijkheid om vermogens - meestal onder het regime van het ‘alsof’ - tot een tijdelijke vereniging te brengen en te laten samenwerken. Zodoende is het reflecterende oordeelsvermogen, het kritische ‘vermogen’ dat de vermogens (onder)scheidt, tevens ook ‘une puissance de “passages” entre les facultés’Ga naar voetnoot2, ‘convoquée à la tâche de réunification’Ga naar voetnoot3 - zoals een (scheids)rechter ook een bemiddelaar is. Nu is, zoals we in Hoofdstuk 2.1. uitgebreider zullen zien, het (reflecterende) oordeelsvermogen als ‘kenvermogen’ volgens Kant de ‘logische’ tegenhanger van een van de drie ‘zielsvermogens’Ga naar voetnoot4, te weten van het ‘gevoel van lust of onlust’.Ga naar voetnoot5 Om kort te gaan betekent dat dat het kritische, reflecterende oordeel in zijn zuivere vorm een gevoelsoordeel is.Ga naar voetnoot6 Hoe een bepaald ‘geval’ wordt beoordeeld, ‘signaleert’ zich direct (‘tautegorisch’Ga naar voetnoot7) in het gevoel: ‘le plaisir ou la peine est à la fois un “état” de l'âme et l'“information” que l'âme | |
[pagina 33]
| |
recueille quant à son état.’Ga naar voetnoot8 Het gevoel is het oordeel:Ga naar voetnoot9 ‘un jugement immédiat, de la pensée sur elle-même’Ga naar voetnoot1. Deze stelling vormt, zoals we verderop zullen zien, meteen het uitgangspunt en de grondslag van Kants behandeling van het esthetische oordeel. Het (ondubbelzinnig positieve) gevoel van het schone ‘signaleert’ dat onze reflexiviteit een voorstelling als doelmatig voor de verbeeldingskracht en het verstand beoordeelt. Het (negatief-positieve) verheven gevoel ‘signaleert’ dat diezelfde reflexiviteit een voorstelling als ondoelmatig voor de verbeeldingskracht (of voor het ‘lagere vermogen om te verlangen’) beoordeelt, en daardoor juist als doelmatig voor de rede (als kenvermogen of als praktisch vermogen).Ga naar voetnoot2 Het esthetische oordeel, het pure reflecterende oordeel dat uitsluitend op het gevoel is gefundeerd, is het kritische oordeel in zijn meest zuivere vorm. De ‘Kritik des urteilenden Subjekts und der Erkenntnisvermögen desselben’ (KdU A L-LI/B LII-LIII) is dus op het esthetische oordeelsvermogen aangewezen, dat daarmee de hierboven geschetste (kritische, ‘pre-doctrinaire’) taak van preliminair vermogen (‘die Propädeutik aller Philosophie’Ga naar voetnoot3) te vervullen krijgt en zo de hele kritische onderneming (‘le texte critique tout entier’Ga naar voetnoot4) mogelijk maakt: ‘la pensée critique dispose, dans sa réflexion, [...] d'une sorte de pré-logique transcendentale. Celle-ci est en réalité une esthétique’Ga naar voetnoot5. Dit levert Lyotard de filosofische fundering voor het door hem gelegde verband tussen kritiek en gevoel. De ‘rechter’ die zonder criteria moet oordelen over de toepasselijkheid van de regels van de verschillende ‘genres’ en ‘régimes’ op een bepaald ‘geval’,Ga naar voetnoot6 is de reflexiviteit, ‘le nerf de la pensée critique en tant que telle’Ga naar voetnoot7. Welnu, dit ‘quasi-genre’ oriënteert zich voor zijn oordeel in eerste instantie op ‘esthetische’ signalen - op het gevoel,Ga naar voetnoot8 dat ons denken als een schaduw begeleidt.Ga naar voetnoot9 De reflectie (en dus ook de kritiek) wordt ‘gegidst’ door het gevoel: | |
[pagina 34]
| |
le mode de la pensée critique ne devrait être que purement réfléchissant, par définition (elle n'a pas déjà les concepts dont elle cherche à établir l'usage), et d'autre part le jugement esthétique manifeste la réflexion dans son état le plus ‘autonome’Ga naar voetnoot10. Het is hierdoor dat de kritiek in staat is om te ‘juger sans avoir la règle du jugement’Ga naar voetnoot1, en toch ‘rechtvaardig’ te oordelen (‘juger juste’Ga naar voetnoot2). Om te bemiddelen tussen ‘genres’ en ‘régimes’ is geen meta-regel vereist, maar reflexiviteit en dus in laatste instantie gevoel.Ga naar voetnoot3 Pas nadat het reflecterende oordeelsvermogen de geldigheidsaanspraak (‘sa prétention à la validité’Ga naar voetnoot4) van een ‘genre’ of ‘régime’ voor het voorliggende ‘geval’ heeft bevestigd, mogen de regels ervan worden toegepast: ‘La phrase doctrinale, ou systématique, doit venir après la phrase critique’Ga naar voetnoot5. Overigens is het reflecterend oordelen altijd een hachelijke onderneming. Om te beginnen is het oordeelsvermogen in het algemeen al ‘ein besonderes Talent, welches gar nicht belehrt, sonder nur geübt sein will.’Ga naar voetnoot6 Oefening en talent zijn echter a fortiori vereist voor het reflecterende oordeel, dat niet simpelweg een regel moet toepassen op een geval, maar - wat veel moeilijker is - bij het geval een adequate regel moet zoeken. Dit vereist sensibiliteit voor en oefening in het ‘beluisteren’ van het gevoel. Alleen daardoor kunnen ‘Fehltritte der Urteilskraft’ (KdrV A 135/B 174) worden voorkomen of gereveleerd. Lyotard ziet de reflexiviteit bij uitstek aan het werk in de kunst en in de filosofie, die (zoals hij ze begrepen wil hebben) dan ook in de eerste plaats kritische activiteiten zijn. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze niet over vooraf gegeven regels beschikken, maar - zoals het reflecterende oordeelsvermogenGa naar voetnoot7 - onderzoeken welke regels in het voorliggende geval van toepassing zijn. Ze zijn allebei uitgeleverd aan een voortdurend zoeken en uitproberen. Voor de filosofie: ‘The proper of philosophy is not to have a proper genre. [...] This is because philosophical discourse is in quest of its rule and does not have it from the start.’Ga naar voetnoot8 De | |
[pagina 35]
| |
filosofie moet daarom fragmentarisch, open en onvoltooid blijven, en mag dus in geen geval leiden tot de constructie van een ‘systeem’, ‘doctrine’Ga naar voetnoot1 of ‘theorie’.Ga naar voetnoot2 Filosofie is ‘seulement en acte.’Ga naar voetnoot3 Ze kan enkel proberen om flexibel te oordelen over het voorliggende ‘geval’, als ‘an uncertain watchman’Ga naar voetnoot4 die zich oriënteert op zijn ‘gevoel’ en probeert na te gaan welke regels hic et nunc adequaat zijn. Wie filosofeert, schrijft ‘avant de savoir ce qu'il y a à dire et comment, et pour le savoir, si possible. L'écriture philosophique est en avance sur ce qu'elle devrait être.’Ga naar voetnoot5 De ‘modus’ van de filosofie is daardoor die van de ‘futur antérieur’: denken en schrijven naar ‘wat geweest zal zijn’.Ga naar voetnoot6 Dat de filosoof nooit van te voren weet ‘waar hij zal uitkomen’, maakt hem dan ook tot een soort van ‘experimentator’: hij maakt een tekst waarin ‘les phrases s'essaient sans règles, et s'enchaînent en se guidant sur le seul émerveillement que tout ne soit pas dit, qu'une nouvelle phrase arrive, plutôt que rien.’Ga naar voetnoot7 Hij stelt zich daarmee open voor het ‘gebeuren’, het ‘wonder’ van de zich presenterende zin (‘qu'une nouvelle phrase arrive’), dat hij met ‘émerveillement’ kan begroeten juist omdat hij buiten alle regels staat. Ook deze openheid voor het gebeuren maakt de filosofie volgens Lyotard tot een ‘témoigner du différend’ - een poging om te presenteren dat er iets is dat niet gepresenteerd kan worden (‘qu'il y a de l'imprésentable’Ga naar voetnoot8). Net als de filosofie is de (moderne) kunst volgens Lyotard bij uitstek ‘reflexief’: ook zij wordt niet in overeenstemming met vooraf gegeven regels ‘gemaakt’, maar ‘voltrekt zich’ ‘sous une règle qui est très largement la règle philosophique’Ga naar voetnoot9 (en dus: zonder vooraf gegeven regels of tegen de regels in, op zoek naar zijn regelGa naar voetnoot10) en onder de modus van de ‘futur | |
[pagina 36]
| |
antérieur’: zoekend naar wat geweest zal zijn,Ga naar voetnoot11 ‘experimenterend’: ‘Disons qu'il expérimente.’Ga naar voetnoot1 Het ligt dan ook voor de hand dat Lyotards artistieke belangstelling vooral uitgaat naar kunstenaars uit de traditie van de experimentele avant-garde,Ga naar voetnoot2 die ‘reflexief’ en ‘kritisch’ de bestaande regels en ‘enjeus’ ter discussie stellen (‘l'interrogation portée sur ces règles de genre’Ga naar voetnoot3): Quand Cézanne prend son pinceau, l'enjeu de la peinture est questionné, Schönberg se met à son piano, l'enjeu de la musique, Joyce saisit sa plume, celui de la littérature. [...] L'enjeu n'est-il pas [...] analogue à celui qui oriente le ‘genre’ philosophique? La peinture sera bonne (aura réalisé sa fin, s'en sera approchée) si elle oblige le destinataire à se demander en quoi elle consiste.Ga naar voetnoot4 Ook deze reflexieve activiteit, die van de kunstenaar die zich bij elk nieuw werk afvraagt: wat wordt het?, wat betekent het te schilderen, schrijven, componeren, etc.?,Ga naar voetnoot5 en dus: ‘comment enchaîner?’, scherpt het bewustzijn voor ‘la contingence de l'enchaînement’Ga naar voetnoot6 en daardoor ook voor ‘het gebeuren’. Precies omdat de ‘règles d'enchaînement’ van de genres de zinnen organiseren volgens een zekere finaliteit en zo het unieke van elke ‘zin’ ‘verduisteren’, is het ‘irrespect des règles’Ga naar voetnoot7 van de ware kunstenaar geen doel op zich (een simpele provocatie, bijvoorbeeld, of een publiciteitsstunt), maar een ‘témoigner du différend’: laten zien dat er altijd andere aanknopingen mogelijk zijn, en dat elke aanknoping een volstrekt singuliere en | |
[pagina 37]
| |
contingente ‘occurrence’ is.Ga naar voetnoot8 Een kunstwerk produceert zijn eigen, nieuwe regels - post factum, waarna het probleem opnieuw gesteld moet worden en nieuwe afwijkingen tegenover de inmiddels veranderde maar opnieuw gestolde regels vereist zijn, en dat in een continu proces (‘ce processus constant’Ga naar voetnoot1), een aanhoudend ‘Infragestellen aller festgelegten Regeln, ja ihrer eigenen direkten (nicht minder avantgardistischen) Vorgänger’Ga naar voetnoot2. De bekommernis om het onpresenteerbare ‘gebeuren’ die Lyotard aan de (post)moderne kunst toeschrijft, verbindt haar met een ‘esthetica van het verhevene’. Zoals het verheven gevoel voelbaar maakt dat er iets onpresenteerbaars is, zo probeert ook de verheven kunst ‘de faire allusion à un imprésentable’Ga naar voetnoot3, en dit net als het verhevene door de deformatie van het welgevormde, datgene wat in overeenstemming is met ‘de regels’. We zullen hier in Hoofdstuk 3.3. verder op ingaan. Inmiddels hebben we kunnen vaststellen dat politiek, filosofie en kunst voor Lyotard ten nauwste met elkaar verbonden zijn. Dat komt doordat hij ‘politiek’ ziet als het ‘veld’ van de ‘différends’, waarover door geen ‘generic rule’Ga naar voetnoot4 maar enkel door de (reflecterend oordelende) ‘kritiek’ rechtvaardig kan worden geoordeeld. Welnu, deze reflexiviteit is in Lyotards ogen precies het onderscheidende kenmerk van de ‘pseudogenres’Ga naar voetnoot5 kunst en filosofie. Het reflexieve oordeel over de strijd tussen de ‘genres’ en ‘régimes’ en de daaruit resulterende ‘différends’ moet dan ook vooral van die beide ‘pseudogenres’ worden verwacht, die in dezen dan ook hun verantwoordelijkheid moeten opnemen: ‘C'est l'enjeu d'une littérature, d'une philosophie, peut-être d'une politique, de témoigner des différends en leur trouvant des idiomes.’Ga naar voetnoot6 | |
5. De filosofische politiek: de transcendentale illusie versus lucide overgangenZoals we hebben gezien is Lyotards filosofie, zoals die met name door Le différend wordt ‘gepresenteerd’, een zinnenfilosofie en geen taalfilosofie. Dat is niet alleen zo omdat er volgens Lyotard kennelijk ook ‘niet-talige’ zinnen zijn, maar ook en vooral omdat ‘il nL'ay a pas le langage’Ga naar voetnoot7: er zijn alleen heterogene ‘régimes’ en incommensurabele ‘genres’.Ga naar voetnoot8 Zoals gezegd is de ‘instantie’ die deze ‘régimes’ en ‘genres’ van elkaar (onder)scheidt volgens Lyotard de kritische reflexiviteit: ‘Toute la force de la critique s'exerce sur la ligne de partage | |
[pagina 38]
| |
entre les genres.’Ga naar voetnoot9 Ondanks hun gescheidenheid onderhouden de ‘régimes’ en de ‘genres’ onderling natuurlijk wel relaties met elkaar. Ook voor die relaties is de reflexiviteit bevoegd. De kritiek werkt dus in twee richtingen tegelijk en zorgt zo voor een eenheid in gescheidenheid of, dynamischer, voor een aanhoudende activiteit van ‘uit elkaar houden’ en ‘verbanden leggen’. Lyotard gebruikt hiervoor het beeld van de ‘archipel’: de ‘régimes’ en ‘genres’ zijn van elkaar gescheiden als de eilanden van een archipel; dat belet niet dat er tussen hen ‘passages’ mogelijk zijn. Deze overgangen worden tot stand gebracht door het reflecterende oordeelsvermogen (‘elle assure les passages’Ga naar voetnoot1), dat als een reder of een admiraal handels- of oorlogsexpedities van het ene eiland naar het andere organiseert. Dit vermogen heeft geen eigen ‘eiland’ (‘Gebiet’), maar een ‘milieu’ (‘Feld’), dat het tot deze overgangsoperaties in staat stelt: de zee. Het oordeelsvermogen is daarmee, in meer dan een betekenis, ‘la faculté du milieu’Ga naar voetnoot2. Hoe de reflexiviteit daarbij concreet opereert, probeert Lyotard te laten zien aan de hand van zijn lectuur van Kants drie Kritiken en (vooral) van zijn historisch-politieke geschriften. De centrale vraag daarbij is: hoe kunnen we spreken over het historisch-politieke? Kant onderscheidt, in overeenstemming met zijn radicale scheiding van de sferen van de natuur en de vrijheid, twee manieren. De eerste is die waarin alleen gestreefd wordt naar kennisvan het historisch-politieke. In dat geval wordt enkel gevraagd naar de realiteit van historische gebeurtenissen als de teloorgang van de middeleeuwse lakenindustrie in Vlaanderen, de ‘terreur’ ten tijde van de Franse revolutie of - om een actueler, ook door Lyotard besproken voorbeeld te geven - de uitroeiing van de joden in ‘Auschwitz’. Het cognitieve genre antwoordt op deze vraag volgens een standaardprocedure: het formuleert descriptieve zinnen (‘Begriffe’), die enkel in combinatie met ostensieve zinnen (‘Anschauung’) tot kennis kunnen leiden.Ga naar voetnoot3 Eenvoudiger gezegd: wie iets beweert te weten over ‘de werkelijkheid’, moet zijn uitspraken met voorbeelden kunnen staven.Ga naar voetnoot4 Alleen daardoor, door deze procedure van directe presentatie (‘Darstellung’), zijn cognitieve zinnen van andere descriptieve zinnen te onderscheiden: ‘Cette présentation est ce qui distingue le cognitif du théorétique en général’Ga naar voetnoot5. Welnu, de legitimiteit van de overgangen tussen aanschouwingen en begrippen, ostensieve en descriptieve zinnen moet door het reflecterende oordeelsvermogen worden onderzocht. Alleen de reflexiviteit kan een cognitieve zin geldig verklaren. Nu is de cognitieve zin met betrekking tot het historisch-politieke weliswaar mogelijk en legitiem, maar heeft hij daarover ‘niet veel te zeggen’Ga naar voetnoot6. Het enige wat hij kan vaststellen, zijn herhalingen en regelmatigheden die zich in de fenomenaliteit voordoen: ‘on ne saurait en | |
[pagina 39]
| |
tirer un devenir, qu'il soit progrès, régression, ou éternel retour par stagnation’Ga naar voetnoot7. Dit maakt de als een puur cognitieve discipline opgevatte politieke geschiedenis tot een weinig verheffende en bemoedigende aangelegenheid: ‘si l'on s'en tient au donné intuitif immédiat, l'histoire politique est un chaos.’Ga naar voetnoot1 De politicus die zijn politiek op de cognitieve zin baseert, kan hooguit een ‘moraliste politique’Ga naar voetnoot2 zijn, die ‘une politique pragmatique, une politique de la prudence’Ga naar voetnoot3 bedrijft - zich te allen tijde baserend op de fenomenale realiteit, op wat is en niet op wat zou moeten zijn. Daarom moet voor het historisch-politieke worden uitgekeken naar andere zinnen dan de cognitieve. Ook deze zinnen kunnen enkel worden ‘gevalideerd’ wanneer ze verbonden zijn met een adequate presentatie. De ‘règles de présentation’Ga naar voetnoot4 van niet-cognitieve zinnen verschillen echter van die van cognitieve zinnen. Concreet betekent dit dat niet-cognitieve zinnen niet gevalideerd kunnen worden door de directe presentatie van voorbeelden. De presentatiewijze die het reflecterende oordeelsvermogen toelaat om niet-cognitieve zinnen geldig te verklaren, is indirect: ze verbindt de zinnen met een ‘Darstellung’ die nadrukkelijk als iets anders dan als een voorbeeld wordt aangemerkt. Zo kunnen we met betrekking tot het historisch-politieke bijvoorbeeld gebruik maken van de dialectische zin, die zoals de cognitieve zin een descriptieve zin is, maar anders dan de cognitieve zin een object heeft dat per definitie niet direct presenteerbaar is - het object van een ‘idee’.Ga naar voetnoot5 Dat belet niet dat we een dergelijk object toch kunnen presenteren, zij het enkel ‘selon la présentation analogique libre à laquelle sont tenues les phrases dialectiques en général’Ga naar voetnoot6 - of nog: ‘sous le régime du [...] symbole’Ga naar voetnoot7. Een dergelijke indirecte presentatie mag onder geen beding verward worden met een ‘voorbeeld’ - een directe ‘Darstellung’, d.i. de presentatiewijze van de cognitieve zin. Een ‘geldig’ verklaarde dialectische zin leidt niet tot kennis, maar laat ons enkel toe de werkelijkheid te beoordelen in het licht van een of meer van onze ideeën. Nemen we bijvoorbeeld ‘l'Idée d'une finalité de la nature agissant éminemment dans l'histoire de l'humanité et conduisant à une fin dernière que la liberté seule peut accomplir’Ga naar voetnoot8 - de idee van | |
[pagina 40]
| |
een op de (zich aan het eind van de geschiedenis te voltrekken) verzoening tussen het zinnelijke (de natuur) en het bovenzinnelijke (de vrijheid) gefinaliseerde natuur. Het gaat hier om een idee, wat betekent dat het object ervan per definitie nooit een directe presentatie kan krijgen.Ga naar voetnoot1 Dat belet ons niet om deze idee als ‘leidraad’Ga naar voetnoot2 te gebruiken en de menselijke geschiedenis te beoordelen met de vraag voor ogen of zich misschien geen fenomenen aandienen die als ‘analoga’ (‘alsof’-presentaties) van het object van deze idee kunnen fungeren.Ga naar voetnoot3 Aan de door de cognitieve zin als doelloos en chaotisch beoordeelde geschiedenis (de ‘bloss empirisch abgefasste Historie’Ga naar voetnoot4) wordt door de genoemde dialectische zin een (‘alsof’-)doel en een (‘alsof’-)orde toegekend. Resulteert de eerste in een ‘discours du désespoir’, dan opent de tweede de mogelijkheid van een hoopgevend ‘discours de l'émancipation’.Ga naar voetnoot5 Wie aldus, met deze idee voor ogen, over het historisch-politieke oordeelt, is volgens Kant geen politiek moralist, maar een ‘moreel politicus’, die een ‘politique analogiquement républicaine’Ga naar voetnoot6 bedrijft. Over de mogelijkheid en legitimiteit van een dergelijke overgang - van ‘dialectische’ zin naar ‘ostensieve’ zin, van rede naar verbeeldingskracht, van bovenzinnelijke idee naar aanschouwelijke presentatie - kan alleen het reflecterende oordeelsvermogen oordelen. Dat komt immers tussenbeide ‘chaque fois qu'il s'agit de dire que “c'est le cas” pour valider une phrase, donc pour présenter un objet permettant cette validation’Ga naar voetnoot7. In het zo-even geschetste geval stemt het in met een (lucide, fragiele, ‘alsof’-)vereniging van de niet werkelijk te verenigen domeinen van de aanschouwing en de idee. De reflexiviteit beschikt dus niet alleen over het vermogen om heterogene ‘genres’ en ‘régimes’ kritisch van elkaar te onderscheiden, ze heeft ook ‘un privilège majeur en matière de capacité d'unification’Ga naar voetnoot8. Dit vermogen is onontbeerlijk wanneer we met betrekking tot het historisch-politieke uitspraken willen doen die het louter cognitieve overstijgen. Zo creëert de reflexiviteit ook de mogelijkheid om een bepaalde ‘Begebenheit’ te ‘lezen’ als een ‘teken van de geschiedenis’ - een ‘indicatie’ (geen ‘bewijs’!)’ voor de geldigheid van een dialectische zin met betrekking tot het historisch-politieke.Ga naar voetnoot9 Op die manier kan ‘Auschwitz’, behalve als een historisch gegeven waarvan ‘kennis wordt genomen’, ook als zo'n signum historicum worden opgevat, en een betekenis | |
[pagina 41]
| |
krijgen die ‘the limitations of rational history’Ga naar voetnoot10, en dus ook die van de ‘cognitieve zin’, verre te boven gaat.Ga naar voetnoot11 Een groot en permanent gevaar bij het hanteren van dialectische zinnen is dat van de transcendentale illusie. Het is gemakkelijk te begrijpen hoe zo'n illusie kan ontstaan: cognitieve en dialectische zinnen hebben dezelfde vorm,Ga naar voetnoot1 en worden ‘gevalideerd’ door de combinatie met een ostensieve zin, die een aanschouwelijke presentatie levert van het object van de cognitieve of dialectische zin. Het verschil is echter dat het object van de dialectische zin slechts analogisch gepresenteerd kan worden: een directe presentatie van het object van een idee is immers niet mogelijk. Het is dus enkel door het verschil in presentatieregels dat ‘la phrase dialectique est “isolée” (insularisée) de la phrase d'entendement.’Ga naar voetnoot2 Negeert men dit verschil, en houdt men bijgevolg de ‘alsof’-presentatie bij een dialectische zin voor een directe presentatie, het analogon voor een voorbeeld, dan is men ten prooi aan een ‘transcendentale illusie’, ‘qui pousse la pensée à accorder aux concepts de la raison (sans intuition correspondante) la même valeur cognitive qu'à ceux de l'entendement’Ga naar voetnoot3. Zinnen met een slechts indirect presenteerbaar object worden dan voor kenniszinnen, met een direct presenteerbaar object, gehouden. De strikte scheidingslijn die Kant trekt tussen de domeinen van het verstand (‘le domaine de législation de l'entendement’Ga naar voetnoot4) en van de rede (‘le territoire de la validité du raisonnement’Ga naar voetnoot5) wordt in dat geval op een ‘onkritische’ wijze genegeerd en het domein van de kennis wordt op illegitieme wijze uitgebreid.Ga naar voetnoot6 De transcendentale illusie is niet zomaar de eerste de beste denkfout, met de ontdekking waarvan de filosoof vooral zijn vakgenoten onderricht en verblijdt. Ze is - waar kennis het ‘enjeu’ is - de vergissing par excellence, ‘einen blossen, aber unwiderstehlichen Schein [...], dessen Täuschung man kaum durch die schärfste Kritik abhalten kann.’ (KdrV A 642/B 670) Situeert men ze in het historisch-politieke domein, dan wordt bovendien snel duidelijk welke ernstige praktische gevolgen ze kan hebben: de met een cognitieve verwarde dialectische zin kan aanleiding geven tot allerlei abstruse, dogmatische ‘overtuigingen’, die - omdat ze voortvloeien uit een gebrek aan inzicht in de onpresenteerbaarheid van het ideële in | |
[pagina 42]
| |
het reële, het bovenzinnelijke in de zinnelijkheid - uitermate bedreigend kunnen zijn voor het reële. Dat zien we bijvoorbeeld bij de revolutionaire politiek, die berust sur une illusion transcendentale dans le domaine politique: elle confond ce qui est présentable comme objet pour une phrase cognitive avec ce qui est présentable comme objet pour une phrase spéculative et/ou éthique.Ga naar voetnoot1 Als de revolutionaire politiek succesvol is, dan leidt ze tot de catastrofale vernietiging van een bestaande gemeenschap (het reële), terwijl het nagestreefde doel - de ‘realisering’ (‘presentatie’) van de ‘idee van de gemeenschap’ - per definitie niet verwerkelijkt kan worden. Lyotards fameuze ‘grote vertellingen’ van de moderniteit zijn in hetzelfde bedje ziek. Het zal intussen genoegzaam bekend zijn wat Lyotard onder deze term verstaat.Ga naar voetnoot2 Wat deze ‘grote vertellingen’ met elkaar gemeen hebben, is dat ze alle pretenderen de idee van de vrijheid onder de een of andere vorm te kunnen realiseren (‘une Idée à réaliser’Ga naar voetnoot3) en daarmee de geschiedenis te beëindigen. Ze getuigen daarmee van dezelfde verwarring van de cognitieve en de dialectische zin, van voorbeeld en analogon: Zij gaan ervan uit dat de werkelijkheid bewijst dat ze steeds meer in overeenstemming met de Idee is geraakt of zal geraken. Zij zien in een indirecte presentatie (een teken) een directe presentatie (een voorbeeld, een schema). Zij behandelen een dialectische zin, die een Idee van de rede formuleert, als een cognitieve zin, die ware kennis kan formuleren. Zij maken dus in feite een onkritische overgang waarbij de heterogeniteit tussen de verschillende zinsfamilies verdonkeremaand wordt.Ga naar voetnoot4 De illusie die het gevolg is van deze ‘onkritische overgang van (kennis van) de historisch-politieke werkelijkheid naar Ideeën over de samenleving en vice versa’Ga naar voetnoot5, verklaart volgens Lyotard ook de vernietigende en ‘terroristische’ gevolgen die deze ‘grote vertellingen’ in de geschiedenis hebben gehad.Ga naar voetnoot6 Die proberen immers de (per definitie niet direct presenteerbare) idee van de vrijheid toch te presenteren. Aangezien echter geen enkele directe presentatie adequaat kan zijn voor deze idee, is de hele werkelijkheid in principe verdacht en ontoereikend: ‘Pour l'idéal de liberté absolue, qui est vide, toute réalité donnée est en effet | |
[pagina 43]
| |
suspecte d'être un obstacle à la liberté.’Ga naar voetnoot7 Het gevolg hiervan is wat we verderop een ‘sublieme politiek’ zullen noemen,Ga naar voetnoot1 die gevoerd wordt volgens een ‘logique qui voit dans la réalité un complot contre l'Idée’Ga naar voetnoot2, en resulteert in ‘l'interminable soupçon que chaque conscience peut porter sur tous les objets’Ga naar voetnoot3 en, zoals de historische ervaring van de Franse Revolutie tot de Rote Armee Fraktion suggereert, in een kastijden en vernietigen van het bestaande als gevolg van het verblinde streven om de idee te presenteren. Tegen de transcendentale illusie, die immers juist te wijten is aan ‘einem Mangel der Urteilskraft’ (KdrV A 643/B 671), moet het kritische oordeelsvermogen in het geweer komen, en wel door heel precies het domein van de kennis af te bakenen en aan het geijkte gebruik van de cognitieve procedures te herinneren - wat ook het voornaamste ‘enjeu’ is van Kants eerste Kritik. Kant hanteert de ‘gekritiseerde’ cognitieve zin in zijn hele kritische werk trouwens als ‘opposée aux vains espoirs, aux fausses promesses, aux prophéties.’Ga naar voetnoot4 Op een vergelijkbare manier moet de kritiek volgens Lyotard de scheidslijnen tussen alle genres bewaken, kritiek uitoefenen op ‘la confusion des raisons pour en faire l'examen et en établir la légitimité respective’Ga naar voetnoot5 en enkel legitieme, ‘lucide’ overgangen toelaten. De filosoof is in zijn ogen dan ook minder een ‘pontifex’ - in de dubbele betekenis van ‘vrome’ priester en bruggenbouwerGa naar voetnoot6 - dan een ‘agitator’Ga naar voetnoot7 - een ‘heidens’ criticus, ‘geagiteerd’ oscillerend boven de niet te dichten of zelfs maar te overbruggen kloof tussen de incommensurabele genres,Ga naar voetnoot8 die hij met elkaar verbindt zonder hun heterogeniteit op te heffen: Bij Lyotard gaat het slechts om een tijdelijke verbinding tussen eilanden. Deze wordt in de eerste plaats niet door een meta-regel gestuurd maar komt door vrije toetsing tot stand. In de tweede plaats vormt de overgang tussen de eilanden, dat wil zeggen het oordeel, een verbinding die evenzeer de scheiding reproduceert. De overgang neemt de heterogeniteit niet weg.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 44]
| |
Bij dergelijke overgangen wordt de ‘différend’ tussen de genres niet verdrongen, maar juist aan het licht gebracht (‘pleinement exposé’Ga naar voetnoot10). Lyotard prefereert om die reden dan ook ‘paradoxale’ overgangen tussen de genres,Ga naar voetnoot11 omdat de paradox juist de figuur is van de ‘vereniging-in-gescheidenheid’. Om dezelfde reden verkiest hij het (‘gemengde’) verheven gevoel boven het (eenduidig-positieve) welgevallen aan het schone.Ga naar voetnoot1 Dat Lyotard zich lang ophoudt bij Kants historisch-politieke teksten, die naar zijn overtuiging in hoofdzaak handelen over de spanning tussen het reële en het ideële - ofte wel: tussen de cognitieve en de dialectische zin - in het historisch-politieke veld, is natuurlijk geen toeval. Lyotards ‘eerste periode’ stond immers geheel in het teken van de ‘grote vertelling’ van het marxisme, die hij later zou verwerpen precies omdat ze getuigt van een onkritische verwarring van de genoemde zinnen en dus ten prooi is aan een transcendentale illusie: ‘It reduces or eliminates all heterogeneity in the name of unity by confusing the “Idea of a working, emancipated humanity with real working classes which are multiple referents of “positive” cognitive phrases”’Ga naar voetnoot2. De ‘ontnuchterde’ Lyotard laat niet alleen alle illusies varen over de realiseerbaarheid van de genoemde idee, hij komt ook steeds meer tot het inzicht dat het geloof in deze realiseerbaarheid gevaarlijk is en door de kritiek bestreden moet worden. Dat betekent echter niet dat Lyotard voortaan simpelweg een pragmatische, relativistischeGa naar voetnoot3 of zelfs cynische houding tegenover het politieke aanneemt. Een puur, ‘positivistisch’ pragmatisme leidt in zijn ogen immers juist naar een totalitaire en daardoor onrechtvaardige samenleving: het streeft naar de samenleving die het beste ‘werkt’, en beoordeelt het politieke daarmee in feite met de regel van het - zoals alle genres naar hegemonie strevende - economische genre, dat wil zeggen volgens het criterium van de performativiteit en de efficiëntie. Het is bijgevolg ‘sous ses dehors libéraux [...] pas moins hégémonique que le dogmatisme.’Ga naar voetnoot4 Lyotard, daarentegen, pleit in navolging van Kant voor een politiek waarin de (weliswaar onpresenteerbare en onkenbare) ideeën toch als een horizon voor een politiek van de gerechtigheid, die zich niet ‘pragmatisch’ neerlegt bij het bestaande en politiek niet opvat als een rendabel en doeltreffend kruidenieren met ‘wat er nu eenmaal is’, kunnen blijven fungeren. Het ideaal van de ‘gemeenschap’ is leeg en onpresenteerbaar, en mag dus niet worden verward met ‘a concrete, empirical, and therefore knowable entity’Ga naar voetnoot5 (het gerealiseerde), en al | |
[pagina 45]
| |
evenmin met een voorstelbare ‘voorafspiegeling’ van ‘hoe het zou moeten zijn’ (het realiseerbare). Het blijft ‘a demand [...] not motivated or determined by any knowledge or intuition of the form such a community should take.’Ga naar voetnoot6 Aangezien het gemeenschapsideaal onpresenteerbaar is, is de ‘vooruitgang’ van ‘de mensheid’ minder af te lezen aan de productiviteit van het handelen om dat ideaal te realiseren, dan wel aan de ontvankelijkheid voor die ‘demand’.Ga naar voetnoot1 Bij Kant: als horizon van ons handelen moet het ‘hoogste goed’ fungeren - de verzoening tussen Natuur (het reële) en Vrijheid (het ideële). Dit doel is onbereikbaar, pogingen om het te realiseren zijn verblind, nutteloos en gevaarlijk, maar dat belet niet dat het ‘aanwezig’ kan zijn ‘in de geesten’, als een richtsnoer voor het beoordelen van het historisch-politieke. Zoals we verderop zullen zien (cf. Hoofdstuk 2.6.) ‘leest’ Kant op die manier het enthousiasme voor de (zelf afkeurenswaardige) Franse revolutie als een ‘teken van de geschiedenis’ dat er vooruitgang is. Lyotard, van zijn kant, ‘herschrijft’ Kant door diens unitaire doel te vervangen door de veelvuldigheid van de genrefinaliteiten. Bij Kant is de ontvankelijkheid voor ‘het andere’ enkel een ontvankelijkheid voor het domein van de vrijheid, die een onpresenteerbare, onkenbare, uitsluitend denkbare idee is en als een negatie van de (kenbare) natuur, en inzonderheid van de natuurlijke causaliteit, wordt opgevat. Bij Lyotard is de ontvankelijkheid voor ‘het andere’ een sensibiliteit voor het onpresenteerbare tout court. Zijn ‘témoigner du différent/d’ herinnert aan de radicale betekenisloosheid en niet-representeerbaarheid van het absoluut unieke en singuliere van elke presentatie, wijst bij elke gerealiseerde zin op de mogelijkheid van andere zinnen, en reveleert de verdrukking door het dominante genre van andere genres. Ook wat Lyotard doet, komt neer op een hartstochtelijke verdediging van de vrijheid, zij het op een heel andere manier dan bij Kant: door de weerloosheid van het singuliere (het ‘betekenisloze’, het quod) te verdedigen tegen het geweld van het algemene (de ‘betekenis’, het quid), door te waken over de openheid van de aanknopingen tegen de aanknopingsregels in, door zich als absoluut voordoende genres te herinneren aan hun contingentie - kortom, door telkens opnieuw op te komen voor de rechten van het ‘onregelmatige’ en voor de mogelijkheid van het alternatief. Zoals Kant zoekt Lyotard de ‘tekenen’ van ‘de vooruitgang’ in het historisch-politieke veld niet in de (per definitie illusoire) pogingen om een ideale toestand te produceren, maar veeleer in de aanwezigheid van een permanente en beweeglijke ontvankelijkheid voor ‘het andere’ - in dit geval: het singuliere, het contingente, het verdrukte. En dat ‘andere’ wordt ook bij Lyotard in de eerste plaats ‘reflexief’, door een ‘gevoel’, gesignaleerd. Het verheven gevoel, dat een incommensurabiliteit en bijgevolg een ‘différend’ signaleert tussen de aanschouwing en de idee, is zo'n gevoel.
Deze uiteenzetting zal ons toelaten om Lyotards interesse voor het verhevene beter te begrijpen, doordat we ze in verband zullen kunnen brengen met de belangrijkste ‘enjeus’ van zijn late werk. Het kan, na wat we in dit hoofdstuk hebben gezien, geen verrassing heten dat | |
[pagina 46]
| |
Lyotard voor zijn eigen behandeling van deze problematiek in hoofdzaak ‘aanknoopt’ bij Kant. Zijn lectuur van de relevante onderdelen van de Kritik der Urteilskraft laat aan nauwgezetheid overigens weinig te wensen over. Het recente, lijvige Leçons sur l'Analytique du sublime is zelfs een van de weinige apart verschenen studies over de verhevene-problematiek bij Kant. Lyotard beperkt zich echter niet tot Kant-lecturen. Aan Kants behandeling van de verheveneproblematiek geeft hij ook een hoogst persoonlijke ‘Weiterentwicklung’, waarin hij een aantal van Kants inzichten vruchtbaar probeert te maken voor de centrale bekommernissen van zijn eigen werk. Voor ons is met name interessant dat hij de verhevene-problematiek ook met de (moderne) kunst in verband brengt. Zoals in de inleiding reeds aangegeven is het met name Lyotards bewering dat de esthetica van het verhevene als motivatie van de avant-gardekunst fungeert, die ons als uitgangspunt zal dienen voor het formuleren van een op de relevantie van de verheveneproblematiek voor het werk van Van Ostaijen toegespitste vraagstelling. Voor we echter kunnen begrijpen hoe Lyotard de verheveneproblematiek zoals ze door Kant wordt behandeld, actualiseert en met de (moderne) kunst in verband brengt, zullen we natuurlijk eerst en vooral een goed begrip moeten verwerven van Kants opvattingen over het verhevene en van de plaats daarvan in de kritische filosofie in het algemeen en in de Kritik der Urteilskraft in het bijzonder. Met het oog daarop zullen we in het volgende hoofdstuk van dit eerste deel een grondige lectuur ondernemen van het relevante gedeelte van deze Kritik. We hebben daarbij geopteerd voor een zelfstandige, tamelijk ‘klassieke’ lectuur van Kants tekst. Dat belet niet dat we Lyotards Kantlectuur geregeld als ‘leidraad’ hebben gebruikt - een ‘leidraad’ die met name in de laatste twee punten van het tweede hoofdstuk steeds nadrukkelijker door het weefsel van onze eigen tekst heen zal schemeren. |
|