Al de capriolen van een literaire carrière, met hoogtepunten als Escurial (1927) Barabbas en Pantagleize in de periode van het Vlaamse Volkstoneel en zijn beste werken als Fastes d'enfer dat einde 1949 in het Marignytheater steevast schandaal verwekte, zijn het onderwerp van het eerste deel. In een tweede deel richt Roland Beyen de spots op de innerlijke persoonlijkheid. Ook hier ontwart hij onverbiddelijk het kluwen van legende en waarheid en het gedemaskeerde portret van Ghelderode is allerminst vleiend. Eigenlijk zitten we hier plots en volledig in het psychologische vlak en kritisch kan je wel de vraag stellen in hoeverre Roland Beyen zijn literair afgebakend terrein te buiten gaat. Mij een zorg, integendeel. Te meer daar Roland Beyen vooral röntgenfoto's maakt met behulp van brieffragmenten. Ja, de brieven van Ghelderode zijn op zichzelf al een compleet literair werk, gewoon verbijsterend van inhoud en van vorm.
In dit tweede deel confronteert Roland Beyen de dramaturg met zijn leefwereld, de collega's van het Schaarbeekse stadhuis, de vrienden, de relaties, de vrouwen. Uiterst delicate, maar voor de verklaring van zijn werk noodzakelijke vragen worden hier gesteld met betrekking tot Ghelderodes vrouwenhaat. Was hij impotent? Welke rol speelde zijn fysische onaantrekkelijkheid? Het opportunisme van Ghelderode, de mythische liefde tot Vlaanderen - een Vlaanderen in en van de verbeelding - (Ghelderode kende slechts een mondvol Nederlandse woorden!), zijn relatie tot God en de clerus (‘Alles voor Christus, Christus voor onze zak!’) die voor hem uit kapitalistische spionnen bestond en tenslotte zijn leven voor en door de kunst, ronden dit boeiende boek af.
Voor een beter begrip van het Ghelderodiaanse toneel is deze kritische biografie uiterst belangwekkend. Ghelderode komt er gedemythologiseerd uit en zoals steeds met dergelijke analytische studies het geval is, eindeloos meer menselijker dan de legende en het masker het willen. Wij ontmoeten er een man die psychisch vervreemd van zijn leefwereld, zijn creatief elan putte uit zijn rancune; een man die met tal van zwarte schapen leefde (de joden, de priesters, de Amerikanen); een man met één grote levensdorst: geliefd te zijn, begrepen