verwijs hierbij naar de inleiding op dit boek) loopt de theorieën niet langer meer voor, maar hinkt ze na. Ik bedoel: op het model en naar het schema van de empirische literatuurbenadering, produceert hij een ‘tekst’. Daarmee sluit hij nauw aan bij wat Van Dijk in zijn ‘opmerkingen vooraf’ van het hier geciteerde boek, op bijna profetische toon vaststelt: ‘Meer dan ooit voelt de schrijver zich betrokken bij de teoretiese reflektie op zijn werk zodat de literaire tekstproduktie bij hem een uiterst bewust proces wordt.’
Daarmee is, volgens mij althans, de kring gesloten: genie, talent mogen dan al termen zijn die op de rokende vuilnisbelt van onze Europese gedachtenwereld liggen uit te doven, een vaststaand feit is in elk geval dat de eisen en mogelijkheden van iemand die volgens een systeem gaat produceren vernauwd worden tot het voortbrengen van semantische kronkels, opgeroerd met een syntactisch sausje en warm gehouden op een fonisch-grafisch vuurtje. Operaties noemt men dit, naar de mode van de tijd. Indien hij vertrouwd is met de niveaus waarbinnen leesvoer kan aangebracht worden voor micro- en macro-tekstuele bokkesprongen, kan (zoals Michiels het voorbeeld gaf) de eerste beste handige jongen die kortweg, ja zeg maar grofweg uitgepraat is, op zijn minst 131 bladzijden vol krijgen. Vol krijgen? Bij wijze van spreken, want Exit bestaat voor het grootste gedeelte uit half bedrukte, soms voor een kwart gevulde vellen. De experimentele literatuurwetenschap heet dit dan ‘een fonies-grafiese operatie’. Bij Michiels begint de operatie al heel spoedig, op p. 5; soms duurt ze lang (pp. 21-31 en pp. 50-59), soms herbegint ze (op p. 76-83, pp. 90-100, pp. 102-124); op p. 127 en p. 130 wordt ook nog geopereerd. Naast dit fonisch-grafisch geklets komt er vanzelfsprekend ook heel wat ‘redundante’ overdaad om het teksthoekje kijken. Enfin, elke bladzijde komt voor dit fenomeen in aanmerking. Macro-tekstueel zit er wel wat in: je krijgt pastiches op de preek, je krijgt ironisering van dialogen en ridiculisering van alles wat met de menselijke taal-communicatie in verband staat. Daarmee hebben we dus de ‘output’. Naar de ‘input’ heb je te raden, maar die zal er ook wel te vinden zijn; de context schiep Michiels immers door het feit dat dit derde