| |
| |
| |
Zeven enjambe(s)menten
Nieuwpoort, 2 mei 1971
Waarde Martien de Jong,
Na ons telefonisch maratongesprek, hier dan enkele beschouwingen omtrent ‘het probleem Martien de Jong’, uiteraard ‘bewijzen uit het ijle’ want zoals dat nogal eens vaak gaat, een poëziebeeld en poëziebeleid ligt je of ligt je niet; voor dat al of niet liggen komen er a posteriori wel een boel argumenten om het hoekje kijken, maar er de directe sympathie (die beslissend is, kritiek is in mijn ogen nooit maar camouflage, handige, meestal geleerde) voor opbrengen is haast een normaal menselijke aangelegenheid. Voor mij bestaat de Literetuur niet (wist ik al voor ik Roland Barthes las), alleen mensen die literatuur plegen!
Johan Sonneville, mij kennend, en in de wetenschap dat ik tal van vooroordelen koester tegen het nieuw-realistische poëzie-beeld (ik ben nogal zuiders georiënteerd, latijnse dichters liggen me, spreken me aan, komen bij mij over, alsook zuiders gerichte noorderlingen, ik denk aan Marsman, aan Hamelink, aan Lucebert soms) speelde mij uw bundel in handen, terwijl ik borrels in zijn bureaucratisch bolwerk zat te slurpen. Tot zijn enorme en groeiende verwondering
| |
| |
Uit Aardbeien uit een blauw vergiet (Martien J.G. de Jong)
Das Brot der frühen Jahre
Ik moet er niet aan denken
aan dat heldere witte brood
met aardbeien uit een blauw vergiet
terwijl mijn verveloze klompen
aan de achterdeur stonden
wachtend om mijn ongeduldige voeten
over het gras en de gele boterbloemen
naar de slootkant te brengen
bij kikkerdril en witte waterlelies
| |
| |
vond ik in uw Aardbeien uit een blauw vergiet teksten die me aanspraken, teksten die bij me overkwamen. Gek eigenlijk, ik verschoot van mezelf. Gelukkig kan dàt nog, na die eeuwen Cultuur, na die eeuwen Literatuur die mij (ons) tot misvormde Culturellen hebben gemaakt.
En zo ziet u dat ik nog altijd niet aan de ‘aardbeien’ toe ben (even opgestaan om te doen wat ook een koning - zolang die er nog zijn - niet kan laten), even gaan kijken hoe hard de middagzon om het huis stoeit (- god! hoe barst hier alles lentelijk open) en van deze beboste duinen een feesttrein maakt, even mijn vrouw attent gemaakt op de rosse kater en hoe luiuit, volkomen relaxed en eindeloos uitgestrekt hij op de rustbank slaapt en natuurlijk opnieuw een pijp gestopt (Streuvels werd geregeld gefotografeerd met pijp, alhoewel hij bijna nooit pijpen rookte).
Maar laat me van de werkelijke anecdotiek (bestaat dat woord eigenlijk?) naar uw ‘anecdoten en andere teksten’ over stappen. Wat me biezonder trof is de exacte woordkeuze bij de samenstelling van uw gedichten of poëtische teksten. Ditmaal geen poëzie met beelden, geen eigenlijk metaforische poëzie maar een exquise keus van woorden, en die woordenreeksen roepen beelden van de werkelijkheid op; een concretisering door het geografisch of historisch of gewoon humaan juist gekozen woord tilt de beste gedichten langs anecdotische weg tot stand gekomen, boven dit toevallige anecdotisme uit. Vind ik. In heel wat gedichten ontstaat er aldus een historische binding, wat een onderlinge continuïteit tussen de gedichten schept (hier ontstaat een structuur of, in marxistisch literatuursociologische zin zou je het Weltanschauung of vision du monde kunnen heten); die binding komt via de historisch gebonden anecdote, een historische gebeurtenis, een historische plaats, een historisch monument tot stand. Een bewust (onbewust) exotisme verscherpt deze historiciteit. Ik denk hierbij vooral aan de eerste reeks teksten, onder de gemeenschappelijke titel Landschappelijk bij mekaar gelezen. (Verwijzing
| |
| |
Vegetatie
Je droomde ook wel van oerkrachten in de natuur
een roos bijvoorbeeld die alsmaar groter werd
en bloedend uitliep en de aarde
met mysterieus vocht en bedwelmende geuren
(zo van dat alomvattende weet je wel)
maar dat gaat over mettertijd
en voor je er erg in hebt
sta je in je eigen tuintje
of de spinazie al uitkomt
| |
| |
vanuit historische context, Giordano Bruno naar contestatie, naar Borghese (geschiedkundige context belangrijk om de binnen het gedicht tot ontbinding komende adelstand te begrijpen) In deze serie zitten heel wat m.i. zeer geslaagde gedichten, anecdotiek die gaandeweg poëtisch getransformeerd wordt zodat het gedicht een universele betekenis krijgt (zo zie ik de verwijzing in Tekst in het donker naar La Fontaine bijv. als een bruuske bewustwording van de natuur (krekels) tegenover de cultuur (La Fontaine).
De tweede serie, Maatschappelijk lijkt mij persoonlijk minder genietbaar, al moet ik toegeven dat de kracht wel ligt in de logische opstelling van de woorden naar een humane pointe toe. Hier beviel me wel het gedicht Eendimensionaal, Economische overweging 1 (het gezocht triviale boeit), Wie zonder zonde is, Zenuwen en zeep (spel van ‘zuiverheid’, ‘verontreiniging’, ‘om zeep helpen’, ‘wij nemen die zeep/en wassen onze handen/in onschuld’ - deze talrijke zinspelingen, minieme taalverschuivingen met groot inhoudelijk gevolg, boeien me) Een tekst als Wo warst du Adam? stoot me af omdat het narratieve de overhand heeft, dit narratieve kader wordt nergens doorbroken. Globaal hou ik niet van deze tweede cyclus, ze breekt trouwens (voor mij althans) (tenzij het uw doel is!) de anecdotiek overschrijdende structuur van de eerste cyclus (door in de anecdotiek te blijven steken, stikken).
De derde serie, Huiselijk, sluit wel weer aan bij de eerste serie. Ik denk aan Dichter-droom waarin verwezen wordt naar de gedesexualiseerde houding in de middeleeuwen (‘wit marmer’), exact geplaatste woorden als ‘perkament en ganzeveer’ scheppen ook hier weer een historische en humane continuïteit, waar ik het over had in de eerste cyclus. Daarbij komt dat die reminiscenties bij mij als lezer creatief werken, ik word verplicht verbanden te leggen, bijgevolg: mee te denken, het gedicht moet ik denkenderwijze mee helpen voltooien (voor mij de enige bestaansmogelijkheid van het gedicht, waardoor het ook komt dat ik zelf eerder poëzie-minded ben dan
| |
| |
Neus-operatie
De reuk van regen op voorjaarsblad
van lavendel, hybiscus en dennebos
maar ook van versgezette koffie
van lichtjes verwarmde cognac
en van een bestofte fles bourgogne
dat zijn zo van die dingen
tussen jodium en chloroform
onder de vrouwengeur van een verpleegster
| |
| |
roman-minded, en waardoor ook mijn afkeer voor vele nieuw-realistische poëzie (en schilderkunst) te verklaren is). In Literatuur en leven (knap zeg) is dat net zo, de lezer kan niet inactief blijven. Mooi ook (wat ‘mooi’ dan ook betekent, god zoekt het uit!) voor mij is Das Brot... Redders met natte broek is ook verdomd knap, het anonieme daarin (vanaf de regel: wij, een lekke boot, een arbeiderswoning, een vrouw, een stuk krakend huis, onze boot, riemen van bange jongens, een dode vrouw e.a.), het onbepaalde, met slechts één verwijzing naar de tijd (derde versregel), het ik (eerste regel) dat opgaat in een wij, de ik-ervaring uitmondend in een wij-handeling, allemaal dingen (hier nogal schetsmatig door me aangestipt) die biezonder sterk boeien, verdomd knap! Vegetatie ook weer zeer goed, de overgang van wensdroom (eerste strofe) naar banale werkelijkheid (tweede strofe), de kosmische allures binnen de verbeelding waar gemaakt (eerste strofe) en de realiteit (tweede strofe), dat wat is, wat ons werkelijk omringt. Oefeningen in utopie is wat het vormschema betreft, biezonder geslaagd: de logische progressie binnen het verloop van het gedicht boeit. Net zo ‘Paradise... regained’, met verwijzing naar tachtigerspoëzie, naar Van Ostaijen? misschien (Marc groet 's morgens...) Daarin de verwijzing naar en de omkering van de historiciteit, Adam en Eva: de mens moet het doen, zich niet door een God laten leven. Zeer pregnant, zeer geslaagd gedicht. Neus-operatie is een typisch voorbeeld van uw precisie in woordgebruik, van dat exquise woordgebruik: een sprankelend overspringen van exact gekozen woorden. Gek hoe ik, met zo'n voorbeeld voor ogen, geen behoefte heb
aan beelden, of beeld-poëzie. Als dàt nieuw-realistische poëzie is, zeg ik JA! Begin van een andere onafgewerkte tekst ook weer verdomd knap, vooral door de logische ontwikkeling van het levensverloop hier geschetst, de aarzelende formulering (strofe 2).
Kijk, dat is het. Eerste en derde cyclus voldoen mij, persoonlijk. Tweede cyclus vind ik, in de structuur van de bundel, uit de toon vallende op enkele gedichten na. Alles bij alles staan er volgens mij, tóch te veel teksten in en blijkens ons telefoongesprek zou ik moeten
| |
| |
zeggen: nóg te veel teksten in. Als poweet sla je een verrekt goed figuur, maar het beeld (image) mag niet vertroebeld worden door minderwaardige produkten, hoe zielseigen, hoe lief ze je ook zijn en hoezeer je ook met handen en voeten aan de context ervan vastzit. Vind ik. De meeste gedichten overstijgen tenslotte toch ver de anecdotische basis van waaruit ze vertrekken, bijgevolg: ik vind dat nogmaals schiften, nogmaals wachten, tenslotte tot een volmaakter afgewerkt eindprodukt zou leiden. Eigenlijk is het voornaamste element van alle poëzie geduld. Is mijn persoonlijke ondervinding. En nu hou ik op en ga ik zonnen. Ik hoop dat u sommige telegramnotities en onafgewerkte gedachten er zo bijneemt. Vele groeten en altijd welkom.
Ik vergeet bijna nog de kern, nu ik deze brief nog eens vluchtig herlees: de bundel is een exacte omschrijving, een geslaagde illustratie van uw tekst-contexttheorie. Daardoor valt u als ‘dichter’ en ‘essayist’ volkomen samen - de visie binnen uw persoonlijkheid lijkt me aldus coherent en dat is, creatief dan, toch het belangrijkste!
Nogmaals vriendelijke groet,
Hedwig Speliers
* * *
| |
Jambes, 4 mei 1971
Beste Hedwig Speliers,
Hartelijk dank voor je uitvoerige kommentaar, waar ik het in grote lijnen wel mee eens ben. Aardig vond ik de toevoeging over ‘tekst en kontekst’ i.v.m. mijn essayistiek, al vind ik anderzijds dat er ook wel
| |
| |
degelijk verschillen zijn. Met name sta ik als kritikus en essayist kennelijk met veel meer wantrouwen tegenover de nieuwe realistische poëzie, dan als ‘dichter’. Hier moet meer achter zitten, en ik vermoed dat dit ‘méér’ iets te maken heeft met een dosis wantrouwen tegenover mezelf. Soms heb ik weleens de indruk dat ik me als wetenschapsman en als kritikus a priori wantrouwig opstel tegenover het al te spontane en gewone (dat waar ik vandaan kom, wat aanvankelijk het mijne was, maar waaruit ik me met veel door (wat voor?) sukses beloonde werkkracht heb losgemaakt). En daartegenover funktioneert dan dat andere - dat wat zich inderdaad soms voordoet als opzettelijk triviaal - misschien wel als uitdaging of als rechtstreekse attaque: wellicht vooral in verband met de aan wetenschap en kultuur ‘inherente’ bezadigde en ‘gezeten’ maatschappelijke status die mijn deel is geworden. Vergelijk een gedichtje als dat over die ‘ik’ die bij een ‘geleerde’ professor-kritikus binnenvalt en daar de kostbare kulturele inboedel aan diggelen slaat. Of ook Begin van een andere onafgewerkte tekst, die de slotbladzijde van de bundel vormt. Wat de samenstelling van dat toekomstige verzenboekje betreft nog dit: ik heb er inderdaad al heel wat teksten uitgesmeten en zal dit saneringswerk nog even voortzetten: de grootste moeilijkheid is daarbij inderdaad dat ik me los moet maken van de omstandigheid waaronder een tekst ontstond of waarop hij betrekking heeft, en die - bij alle belang voor mij persoonlijk natuurlijk van geen enkel belang is voor de voltooide tekst als zodanig. Over die omstandigheden gesproken: dat gedichtje Paradise regained heeft niets met de Tachtigers te maken, maar met Marsman. Ik schreef het in het voorjaar van 1956 tijdens een proefwerk op het gymnasium in Terneuzen: het meisje dat op de voorste bank zat, had
lange blonde haren en lange blonde benen. Dat blonde vind je wel bij Marsman, maar niet bij mij (evenmin als die benen trouwens).
Zodra de bundel verschenen is (dat wordt waarschijnlijk voorjaar 1972) zal ik hem sturen. Maar vergeet jij nu niet mij de mappen kopij die je bij Johan vond zo gauw mogelijk terug te bezorgen, anders krijg ik de zaak nooit rond. Het is namelijk niet zo, dat ik al die
| |
| |
versjes uit mijn hoofd ken.
Met nogmaals mijn hartelijke dank en dito groeten,
Martien de Jong
| |
Jambes, 11 mei 1972
Illustrissimo!
Mijn ‘aardbeien uit een blauw vergiet’ (het wordt er langzamerhand het seizoen voor) zul je een dezer dagen rechtstreeks van de uitgever ontvangen. Ik kreeg zelf al een exemplaar en ben daarom traditiegetrouw begonnen met het opruimen van manuskripten en aantekeningen en dergelijken. Daarbij vind ik ook de hierbij ingesloten ‘rapport’-brief van jouw hand. Ik stuur je het dokument terug, opdat je het zou kunnen vergelijken met wat de bundel uiteindelijk geworden is. Overigens vraag ik me af waarom je een en ander niet zou uitwerken in een artikel, over de poëtische ‘mogelijkheden’ in het algemeen. Ik vind vooral dat ‘basis’-onderscheid tussen de appreciatie van beeld-formatie en woordkeus-precisie interessant (en voor mezelf op privé-vlak uiteraard die opmerking over tekst-kontekst). Nou, in ieder geval nog hartelijk bedankt voor je rapport van destijds (je zult zien dat ik er rekening mee heb gehouden), en mijn beste wensen voor je eigen werk, waaronder de lemmata voor ons literatuur-leksikon...
hartelijk,
Martien
| |
| |
| |
maandag, 21 augustus 1972
Mijn Dierbare Dichter,
Uw ‘Aardbeien uit een blauw vergiet’ heb ik ruime tijd geleden reeds (door uw lieve uitgever toegestuurd) ontvangen. Vrienden ende kennissen, poëzieminnaars allerhande, heb ik deelgenoot gemaakt van de frisse uitgave. In het raam van mijn anti-nieuwrealistische opvattingen zou ik graag, als de tijd van de aardbeien voorgoed achter de rug is, ik bedoel als het wintert (mijn liefste schrijftijd) een ruim uitgemeten stuk plegen met uw bundel centraal, waarin ik de mogelijkheden van een realistische poëzie (contradictio in terminis) uittest en behandel.
Misschien las je mijn uitvoerig stuk dat onlangs in Elseviers Literair Supplement verscheen (en dat ik ook opneem in mijn nieuwe polemische essaybundel De verrekte gelijkhebber); daarin heb ik enkele kernpunten aangeraakt en heb ik geprobeerd aan te tonen vanuit welke leegte zowel De Nieuwe Stijl in Noord als De Nieuwe Realistische Poëzie in Zuid hun ‘poëzie’ hebben geconcipieerd. Later werk ik deze ideeën nog eens uit tot een persoonlijke poëtica, en mijn geplande stuk met uw bundel in het centrum, moet mede een stap in de richting van die persoonlijke poëtica worden.
Bij Paris-Manteau komt weldra een bundel Horribile dictu uit (over de dood) en bij Sonneville - Nijgh & Van Ditmar komt nu ook eindelijk mijn dichtbundel Ten zuiden van (over het binaire karakter van ons westerse denken). Dat is dan zowat het nieuws uit het beregende westen. Vriendelijke groet.
Hedwig
| |
| |
| |
Jambes, 2 september 1972
Onorate l'altissima poeta!
Dank voor je brief, die ik vond bij thuiskomst uit Roemenië, waar ik er weer wat versjes uitgewurmd heb, maar nu heel anders dan anders. Ik heb twee volle mappen en voorzie een langzame selektie. Intussen ben ik diep onder de indruk van je massale produktie en zie de gedrukte vorm ervan met spanning tegemoet, evenals uiteraard je essayistische standpunt tegenover mijn bundel Aardbeien.
Je stuk over nieuwe realistische poëzie in Elsevier heb ik zojuist herlezen. Op de eerste plaats dit: ik sluit een paar fotokopieën in van bladzijden uit mijn Twintig poëziekritieken (1966) en Flierefluiters apostel (1970), die er geen twijfel aan laten bestaan dat ook ik allerminst sta te jubelen bij alle nrp. Met name vind ik het kloten wanneer men niet veel verder komt dan taal- of woordspelletjes, zoals dikwijls bij Bernlef en bijna altijd bij Schippers het geval is. Wat mij poëtisch het meest interessant lijkt in goede nrp, is de karigheid van middelen en de trefzekerheid van formulering, het understatement, de ironie en bovendien lijkt het mij een poëzie die een rechtstreeks (ik bedoel: rechtstreeks verwijzend) sociaal engagement toelaat. Ik ben het er verder zeker niet mee eens, wanneer je in Elsevier geneigd schijnt de symboolwaarde van het gedicht afhankelijk te stellen van de metafoor. Je kunt aan een karig geformuleerd plastiekje (zoals ik er zelf, dacht ik, gemaakt heb over het Gardameer) een symbolische méérwaarde meegeven: waarbij je uiteraard het recht hebt de opmerking te maken dat dan dat karig geformuleerd plastiekje als geheel de werking uitoefent... van een metafoor! Of, wat beter ware: van Joyce's epifanie. Wat nog die laatste-regel-opmerking betreft. Neem nu - een beter voorbeeld schiet me niet te binnen - mijn Christus vincit Christus regnat in Aardbeien: de paar laatste regels draaien daar inderdaad al het voorafgaande totaal om. Dit is op zich nog maar een taalkundig (semantisch) grapje als je wil: maar het belang- | |
| |
rijke (nou ja, belangrijke) lijkt me dat die omdraaiing korrespondeert met een enorme kulturele (religieuze, sociologische) omdraaiing die meteen ook een tweeduizendjaar oud ideaal de kop omdraait, waarvan de titel juist de triomf schijnt aan te kondigen (en dat inderdaad
ook eeuwen lang gedaan heeft). Enfin, bekijk het allemaal nog maar eens! Een hand van
Martien
| |
Zondagnamiddag, 19 november 1972
Beste Martien,
Ik sluit, opnieuw na een telefoongesprek als een cataract (een ware kajakvaarder ben je, als je maar eenmaal in de goede richting, in de wilde wervelstroom der woorden bent opgenomen), weer aan op je brief van 11 mei, toen de ‘aardbeien’ nog rijpten, (de zomer een belofte, die de belofte niet heeft ingelost, geen bronzen smaken in de mond en iets van droefheid die mij La bella estate weer in herinnering roept!) en je mij mijn meibrief terugzond, die lange brok omtrent jouw zomerse belofte, die je wél hebt ingelost. En inderdaad, al maanden slingert je Aardbeien uit een blauw vergiet van mijn schrijftafel naar de eettafel, van de eettafel naar de plankenvloer, met de idee: kijk, daar zit een essay in, daar doe ik wat mee. Maar ondertussen heb ik aan een verzameling van mijn gedichten gemaakt met de veelomvattende titel Revanche, heb ik geschaafd en gevijld aan Die verrekte gelijkhebber (ja, in extremis werd ook de titel nog wat bijgevijld en heb ik het bepalende lidwoord vooraan door een aanwijzend voornaamwoord vervangen, het subjectiveert de lading die het
| |
| |
dekt. Een goede vlag heb je toch telkens nodig. Je hebt goede en slechte titels en voor de geestelijke promotie van je boek is een goede titel de slogan die het doet!) en nog een studie geschreven omtrent Hugo Claus, die als slotstuk van mijn nieuwe essaybundel fungeert. God, en dan heb ik anderhalve maand aan de Hollandse Markies Van het Reve gesleuteld, zodat de aardbeien al lang geplukt waren en het vergiet weer in de kast opgeborgen!
In de plaats van over gedichten te schrijven, heb ik er zelf geschreven. Voor mij is dat niets meer en niets minder dan een gezondheidskuur; maar het woord is zo'n hebberige vriend dat je geen moment meer vrij krijgt. Nou zijn er artikelmakertjes die het begrip ‘inspiratie’ niet eens meer durven uitspreken, ze kijken er op als op een uitgedampte paardestront. Ja, het woord is al een tijdlang ‘uit’. Maar hoe moet je het dan noemen, die tijd dat je volledig taal bent geworden, dat de woorden je niet meer loslaten (het kan dagen duren en ook maanden en plots kan het ook weg zijn), dat de koorts in je hoofd stijgt en je voor de buitenwereld een onhandelbare vent bent geworden?
Goed, alles bij alles wilde ik dus een uitvoerige brok maken omtrent je debuutbundel; ik kreeg mijn meibrief terug en daarin stond schetsmatig het meeste. Ik had materiaal genoeg. Maar Mijnheer, mijn Tijd was nog niet gekomen. Wat wil je. Want de luiheid, dat weet je, is het oorkussen van de Poëzij. En toen was het er opnieuw, ‘het’ geinspireerde meester zijn van de situatie. Ik dacht zo: geen stuk maar, te veel werk en het is niet goed voor de mens dat hij al zijn tijd aan arbeid besteedt. (In Het nochtans hoorbaar snikken in de hutten, dear Martien, ben je er warempel in geslaagd het gevoel dat ik net beschrijf, op een gelukkige, gelukte wijze weer te geven:
deze man heb ik heimelijk bewonderd
omdat hij het met al zijn kapaciteiten
gepresteerd had helemaal niets te doen
| |
| |
en een geestelijk klimaat te reconstrueren, dit langs je langzaam tot symbool wordende ‘vriend Sandro’ - nou, ik moet wél mijn mening herzien, of beter, nuanceren wat de symboolwaarde van het gedicht betreft. In mijn anti-NRP-essay Anecdoten in de woestijn heb ik inderdaad de metafoor exclusief symbolische rechten toegezegd. Laat me bijvijlen en zeggen dat de metafoor misschien de veiligste, de volledigste weg is naar de symboolwaarde toe. Je ziet meteen dat ik wél nagedacht heb over je mijns inziens belangrijke noten uit je brief van 2 september. Op één voorwaarde wel: dat het hele gedicht, in al zijn geleding voldoende door de realiteit gevoed wordt; ik bedoel dit: dat de diverse strofen zo maar niet gewoon opsommingen zijn van elementen uit de werkelijkheid, maar poëtische bewerkingen ervan. Nee ik ben er nog niet, kijk: sommige jongens maken met concrete dingen een optelsommetje en de uitslag van hun sommetje ronden ze dan af met een pointe. Kijk, dat is volgens mij Nieuw-Realistische Poëzie. In dit geval is van een schooltje sprake. In alle andere gevallen, of je zuiver metaforisch of concreter, parlandistisch werkt, heb je uitsluitend poëzie, d.i. de persoonlijke, gesubjectiveerde transcriptie van de werkelijkheid. De volledige mens moet er in, en de werkelijkheid kan in het gedicht nooit maar een van de miljoenen interpretaties zijn door een bepaald subject. Dàt is creatief denken, dunkt me en dàt is godverdomme Inspiratie, goed het grote woord is er uit.)
Waar was ik gebleven met mijn haakjes? O, dat ik maar geen stuk zou schrijven over je Aardbeien uit een blauw vergiet. En, ja, dat ik plots het ideetje vasthad (vasthouden, jongen, niet lossen) om onze correspondentie omtrent je bundel te publiceren. Ik hou van brood warm uit de oven geschoven en hete theekoekjes die dampend tussen de tanden kraken dat het een lieve lust (voor de mond) is. En in brieven heb je steeds een duidelijk voordeel, je ligt er als het ware een lengte voor op het essay door de menselijke warmte die uit dit voor mij wel degelijk literaire genre straalt. En wat kan ik in feite nog toevoegen aan de kritische beschouwingen uit mijn meibrief? Ik kan alleen maar zeggen dat ik blij om de geboorte van je eerste bundel was,
| |
| |
en blij dat ik de baby even boven de doopvont heb mogen houden. Even. Al de rest is het werk van de Vader. De Vader deed zijn werk voortreffelijk. Sloeg nog eens lukraak je bundel open en ik zie, voor het gedicht Ikonologisch, dat mijn allereerste opvatting omtrent het vakmanschap en de ernst waarmee je je poëtische transcripties aanpakt, juist was. Exquis taalgebruik en nu voel ik verdorie nog scherper aan dat van Dante tot de Jong de middeltjes dezelfde bleven: in de acht eerste versregels allitereer je lustig achtmaal met de schone, vette, boerse ‘b’ en de klankverschuiving van de vrije naar de gedekte ‘o’ dóet het. Ach, waarvoor zijn de theorieën in feite nodig? Die komen toch maar achteraf of worden, door goocheme jongens zonder veel-zeggend talent, voorop geschoven om hun creatief gemis te camoufleren. Als je me nu ook nog zo vlug mogelijk schrijft (als het moet, een telefooncataract, ook goed) zodat onze dialoog omtrent de NRP in het biezonder en de poëzie in het algemeen als apart hoofdstuk in Die verrekte gelijkhebber kan, dan ben ik een gelukkig man. Maar zo ben ik het ook al, bij momenten. Warme poot uit het vrieskoude westen,
Hedwig
| |
dinsdagnacht (helaas), 21/22 nov. '72
Beste jongen,
Nou, laat jij dan de (heidens gebleven) baby van mijn poëtisch debuut even zo beveiligend mogelijk boven de doopvont hebben vastgehouden: dat doet niets af aan het feit dat hij volgens ene mij onbekende meneer in een mij even onbekende Hollandse krant met zijn kontje
| |
| |
in het water is gevallen. En dat vooral vanwege de platte erotiek, schrijft-ie. Ainsi soit-il: als ik niet op mijn donder krijg van de linksen, de progressieven of de libertijnen, dan krijg ik het wel van de rechtsen, de regressieven of de fatsoenrakkers. Die Hollandse meneer was ook geïrriteerd doordat ik mijn trivialiteiten en mijn pogingen alles zo gewoon mogelijk te zeggen, kombineerde met het gebruik van citaten en titels in andere talen. Dat laatste verklaarde hij uit dikdoenerigheid, wat natuurlijk zijn eigen (dikhuidige) zaak is, evenals het feit dat hij niet gezien heeft dat die dikdoeners - evenals sommige regels in het Nederlands trouwens - verwijzen naar buitenlandse literaire teksten, welke verwijzingen voor de belezen lezer een speciaal effekt sorteert in kombinatie met mijn eigen gewoon- of platheden. Dat die brave recensent dit niet gezien heeft, vind ik van minder belang dan dat jij in je stuk over de nieuwe realistische poëzie met geen woord over het typisch ‘objektieve’ procédé van de literaire verwijzing hebt gerept: het lijkt mij méér dan de ready-made een middel tot poëtische kommunikatie (althans voor lezers die geen vreemden in het Jerusalem der literatuur zijn) en wellicht ook tot je fameuze epifanie. Nou, en verder ben ik van mening dat je ingewikkelde kwesties als poesia - non poesia niet in een paar briefjes kunt afhandelen, maar dat je daar wel degelijk een essay van een vol jaar werken aan zou moeten besteden. Ofschoon: ook dan heb je het niet opgelost. Dus kun je bijvoorbeeld ook maar wat ‘anrotzooien’, om met de grote Karel te spreken. Ofschoon. Etc. Nou ja, druk die brieven dan maar af, als je dat leuk vindt: ik heb het, eerlijk gezegd, momenteel een beetje te druk met de samenstelling van een nieuwe gedichtenbundel en van dat beroemde literatuurleksikon waarvoor jij, tussen haakjes, nog steeds je kopij niet hebt
ingeleverd...
Een hand,
Martien
|
|