aanreeks bij madame Manteau. En op 18 augustus al kan ik Wim melden dat, wat de uitgave van een eventuele bloemlezing betreft, alles O.K. is: Weverbergh vertelde me mondeling dat Wim en ik maar zo vlug mogelijk de handen in mekaar moesten slaan, voor een boekje dat de 150 bladzijden niet overschreed.
Op 23 augustus 1967 schrijf ik aan Weverbergh dat het anthologiewerk begonnen is. Hazeu en ik corresponderen druk met mekaar, in verband met de bloemlezing, in verband met zijn mooie tijdschrift Kentering, in verband met de tanende vriendschap met Weverbergh en hoe ik toch blij was dat alles weer in kannen en kruiken kon komen: Weverbergh bezat toen de copij van mijn dichtbundel Totaal tweedehands (1965) en was vast besloten het boekje in ‘zijn’ serie uit te brengen. Tevens de bloemlezing.
In een brief van 11 september 1967 vertelt Hazeu me hoe hij de titel klaar stoomde: de bloemlezing zal Het Ei van Einstein heten, met als ondertitel het door mij reeds gesuggereerde Dichters van de zeer koude oorlog.
In een brief van 1 oktober 1967 zeg ik hoe goed ik Hazeu's titelvondst vind en hoe toepasselijk. Hij ontleende hem trouwens aan een uitstekend in onze bloemlezing opgenomen gedicht van Jaap Harten. In een kort, ditmaal met de hand geschreven briefje van 2 november 1967 meldt Hazeu me dat hij toepasselijke citaten voor de bloemlezing had gevonden in The Times Literary Supplement van 28 september, uit o.a. artikels van Hans Magnus Enzensberger (The Writers and Politics), van Vàclav Havel (Politics and the Theatre) en van Lucien Goldmann (Idiology and Writing) en nodigt me tevens uit voor een literaire avond in Delft.
In een brief van 11 oktober weid ik nog even uit over de inleiding, die ik had geschreven. Hazeu had er enkele alinea's bijgevoegd, o.m. met verwijzingen naar Bikini van R.A. Cornets de Groot (Randstad 5) en een tekst van C.F. von Weizsäcker, die nauw aansloot met sommige gedachten van Karl Jaspers uit Die Atombombe und die Zukunft der Menschen, een boek dat ik toen verslond.
Op 13 oktober gaat de bloemlezing naar het duo Manteau/Wever-