Lunch, de zeventigjarige stoker uit Er gebeurt nooit iets, of de raadselachtige schilder Harry Talmadge uit Goed en kwaad, aan te vullen naar eigen believen!). Wie Gijsen wil lezen doet er goed aan een lijstje aan te leggen én van de titels én van de figuurtjes die op de proppen komen én van het verloop van het verhaaltje, zoniet loopt hij een grote kans in een grijs magma van woorden te verzanden, een brij waarin men de groenten van de bouillon niet kan onderscheiden. Hoe komt dat? Ik laat even de combinatie Gijsen/Joachim aan het woord: ‘Ik was bij geleerden en kunstenaars te gast en putte uit mijn vele ervaringen vroolijke en pittige gezegden die mij toelieten uit te blinken’ (Joachim van Babylon); ik geloof dat dit citaat het best zijn romandebuut benadert, alleen gaat het in deze 18de-eeuwse roman van 1947 niet om ‘vroolijke’, noch om ‘pittige’, maar wél om droevige en kernachtig geformuleerde zinnen, kortom, om een opeenvolging van aforismen of levenswijsheden met een flinke steek, ik bedoel het stramien van het bijbelse Suzanna-verhaal, aan mekaar genaaid. Schuif dat stramien even opzij en je krijgt meteen een serie kritische momentopnamen voldoende om een adolescente lezer, op zoek naar een persoonlijke kijk op de hem omringende wereld, te doen reikhalzen; je leest er o.m. een sarcastische noot op Pascal (p. 18); de establishment krijgt een directe beurt (p. 21); Verschaeve wordt geridiculiseerd (p. 22) (maar veel te zwak, want hier wordt Gijsens understatement, en niet voor de eerste keer, onmacht: in en door het monotone taalgebruik heen grijpt er een gelijkschakelingsproces plaats waardoor de niveaus van waardering en afkeuring gelijke klank, gelijke kleur, gelijke waarde krijgen; noch het ritme, noch de structuur van de zin verraden het verschil van graad tussen een Pascal en een Verschaeve en met de traditionele
taal die Gijsen hanteert kan het ook niet!); Gijsen bekritiseert de procreatie (24), de gangbare maatschappelijke ethiek (p. 25); ook over de defloratie (p. 33), de sexuele verhouding tussen de partners (34), de passieve vorm van sex-beleving (p. 36), het fatsoen (p. 43) en de theologie (p. 45) schrijft Gijsen rake dingen. Doch zo kan ik blijven doorgaan, tot het bittere leeseinde. Méér dan een knap aforismenboek zit er ook niet