Die verrekte gelijkhebber
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
‘Een golf van ongebreidelde willekeur’
| |
[pagina 74]
| |
in De Standaard, m.b.t. Claeys!Ga naar voetnoot*. Elke lezer met enig erotisch verstand, weet dat de te Gent, Brussel en Brugge opgeëiste boeken in Oostende, Nieuwpoort en Eeklo wél te koop worden aangeboden. In een klein boekhandeltje waar ik woon stonden verscheidene exemplaren van Variaties gewoon binnen handbereik. Maar aan de kust hebben we al meer bloot gezien. En hoe reageert deze lezer? Hij maakt er een piknik van, rijdt naar Sluis of transformeert zich tot vis om in het aquariumvormige kastje dat boekhandelaar Corman in zijn Oostendse zaak heeft opgesteld, binnen te zwemmen. (Goede vondst, overigens, dat aquariumpje van het Verderf! én symbool meteen van een verglaasde hypocrisie). Met datzelfde boek onder de arm loopt de lezer wél kans om elders de nor in te vliegen, met eventueel voorarrest, ook al weer een typische Belgische kankerplek. | |
Pornografie in het onderwijsCensuur is Vranckx-zij-dank, dan toch een woord én een begrip dat in bredere kringen is doorgedrongen. Valt eigenlijk buiten het bestek van wat ik hier duidelijk wil maken. Toch nog even een zijsprongetje, in censuurverband. Het proces Herman J. Claeys. Ik heb Herman J. Claeys vrij goed gekend. Ik heb hem lange tijd niet erg au sérieux genomen. Dit is het ogenblik om mijn mening te herzien. Eigenlijk staan we quitte: ik heb hem in 1965 verhinderd dat hij Christus een massamoordenaar noemde (zie zijn inleiding op Weverbergh's schoolroman Een dag als een ander, De Galge, Brugge), hij heeft mij (en anderen) verhinderd tijdens een protestavond te Oostende onze mening te vertellen. Wat Herman J. Claeys thans doet, met zijn schrifturen maar vooral met zijn hardnekkige, heel dikwijls ludieke intervallen is broodnodig brood voor een goed functionerende democratie. Maar, | |
[pagina 75]
| |
ze functioneert niet al te best, die democratie van ons. Om bij Claeys te blijven: een hoofdpunt in de beschuldiging is het ten toon stellen van en het verkopen van het Vrij Nederlandnummer met het portret van een groep naakte ‘kabouters’. Dit nummer heb ik, als abonnent, met een week vertraging gekregen. Maar dan toch gekregen, daar waar de losse verkoop, als ik me niet vergis, werd aangeslagen. (Raak er maar wijs uit!) Dat is punt één. Punt twee. dit nummer, net als al mijn overige kranten, weekbladen, bladen, boeken (en sokken soms), heeft hier weken lang in mijn huis rond geslingerd. Met z'n velen hebben we een verdomd plezier beleefd aan dat ludiek uitgedokterde kiespamflet van de ‘Kabouters’. Punt drie - het hypocritische neusje van de censuurzalm - het Ministerie (van weet ik veel) verspreidt in tal van scholen de meer dan voortreffelijke AO-Reeks Boekjes. Ik ben hier in het bezit van het vlot en documentair voortreffelijk geschreven boekje Kleine KaboutergidsGa naar voetnoot*. Op pagina 14 staan ze er, hoor! de naakte ‘Kabouters’ waarvoor Herman J. Claeys de nor in moet. Ze staan er heel natuurlijk, in hun blootje: het leuke driehoekje van de vrouwtjes goed zichtbaar en dat van de mannetjes ook, maar met een uitroepteken in. Wat voor kuisheidsridders, die zichzelf nog nooit in de spiegel bekeken, een waar vraagteken wordt! Dit plaatje vol ludieke, ‘ongebreidelde’ erotiek, doet nu al een jaar de ronde in vele scholen. Er zijn vooralsnog geen pedagogische aardverschuivingen opgemerkt. Of rekenen ze er op dat de leraren ook nu niet zullen lezen? (Nota: Hypocrieten kijken niet naar levend naakt, alleen maar naar naakte lijken van oorlogsslachtoffers en choleradoden.) | |
[pagina 76]
| |
ZelfcensuurZoals je ziet, ik zat op een zijweg. Een belangrijke zijweg wel, om het klimaat aan te duiden waarin ook inzake hypocrisie België ‘het lelijkste land ter wereld’ is, of ‘een land van dwazen’. Om zowel een variatie te brengen op de gevleugelde woorden van architect Braem als van historicus Van Isacker. Maar mij gaat het om nog wat anders, nog wat ergers. Het hangt nauw samen met censuur, met willekeur, met hypocrisie. Met onzekerheid. Ik wil het eigenlijk hebben over de delikaatste en tevens verwerpelijkste vorm van censuur, de zelfcensuur. De klassieke ‘kip-en-ei’-problematiek indachtig, zou je ook hier de vraag kunnen stellen wat er het eerst was: de censuur of de zelfcensuur. Maar vermits beide bestaan, mag de vraag opzij geschoven. Kort geformuleerd zou ik de zelfcensuur de angst willen noemen om gecensureerd te worden. De schrijver zelf gaat snoeien, knoeien met zijn teksten, gaat zoals in de Griekse kranten toen de etterende buil van de dictatuur openbarstte, zichzelf witte ruimtes scheppen in de kolommen van zijn verbeelding. Daarna komt de wet van de gewenning. Er treedt een automatisme op, zelfcensuur wordt een tweede natuur. In België bestaat, officieel dan toch, de censuur niet. In België bestaat, officieus dan toch, de censuur wél via de zelfcensuur. Om twee voorbeelden te noemen: zowel in de Maertens, als in de De Smaeletrust is het onmogelijk om vrijuit te spreken. Ook in Humo niet, al spreekt men daar soms hard. Maar men spreekt er nooit helemaal vrij. (Zelfs in Nederland met een grotere persvrijheid en een grotere perstraditie, kan het niet: ook het ‘linkse’ Vrij Nederland moet inbinden waar het bijv. over het oorlogsverleden van thans nog levende ‘bazen’ van grote holdings gaat die mede het politieke klimaat van dit land helpen bepalen! Daarom verliest men zich in nutteloze en eindeloze onderwerpen als de Weinrebaffaire. Weinreb zit veilig ver van de Klazen.) Het gevolg van deze Belgische on-vrijheid is duidelijk te zien aan de vlucht van Vlaamse schrijvers en publicisten naar Ne- | |
[pagina 77]
| |
derland, waar zij tenminste nog het gevoel hebben vrijuit te mogen schrijven. Zo kom je de namen tegen van Weverbergh in Vrij Nederland, van Herman J. Claeys in De Groene, van Bert Brouwers in De Nieuwe Linie. De bladen waar wij ‘het’ wel kwijt kunnen, bereiken door hun geringe oplage een te klein publiek (De Nieuwe), ofwel een te oppervlakkig publiek (Humo) dat uiteindelijk toch langs de ernst heenleest. Zo kan ons lezerspotentieel nooit gesensibiliseerd worden en heel onze Belgische (Vlaamse) journalistiek is niet zozeer een gecensureerde als wel een, aan de zelfcensuur onderworpen, futloze boel. Gekrakeel (in verband bijv. met de euthanasie-uitspraak van burgemeester Craeybeckx) of zijdelingse, pseudowetenschappelijke benadering van nu en dan opbruisende, brandende problemen. Zo vallen we op ontelbare, plots opduikende dan weer onopvallend verdwijnende ‘linkse’ blaadjes toe, met een opvallend klein publiek en soms/meestal mekaar beconcurrerend in orthodoksie, geschreven in een stijl die overdone is en meer naar een muurkrant dan naar een ernstig, informatief basiswerk verwijst. De bloedarmoede nu van onze officiële dag- en weekblad(?)pers, van onze radio (mét uitzonderingen, ik denk ‘Actueel’ toen het nog actueler was en ik denk ‘Dagboek’ dat inmiddels al van etiket moest verwisselen om dezelfde satirisch verpakte denkwaar te kunnen voort leveren!), van onze televisie is voornamelijk vanuit deze zelfcensuur te verklaren. Gebrek aan talent is geen excuus. Er is altijd talent, maar altijd te weinig vrijheid. Bij censuur begint duidelijk het misverstand dat onze democratie verpest, bij zelfcensuur tast de democraat zichzelf aan. Het individu laat zich in de hoek drukken, laat zich veranonimiseren om zo te zeggen. Of zoals Anatoli KoeznetsowGa naar voetnoot*, de uit Rusland gevluchte romancier het einde vorig jaar op een symposium uitdrukte: ‘Het wekt afkeer, wanneer de politieke censuur boeken aan snippers scheurt, maar het | |
[pagina 78]
| |
is veel erger, wanneer ieder individu achter zijn eigen schrijftafel uit angst deze zelfcensuur cultiveert en er constant mee leeft.’ Bij zelfcensuur treedt aldus het nevenverschijnsel van een zowel informatief als ideologisch als stilistisch waardeloze pers. Zoals bij ons. Bij Koeznetsow ging het om een bewuste zelfcensuur, toen hij nog leefde en werkte in zijn vaderland. In België gaat het om een onbewuste zelfcensuur, die een traditie werd. Ach, het ligt zo voor de hand: journalisten, publicisten, schrijvers kunnen eenvoudig, wanneer ze er afwijkende meningen op na houden inzake maatschappelijke structuren, inzake samenleving, inzake normen, hun schrifturen niet kwijt aan de kranten van de Bestaande Orde. Eerst als het protest is verteerd, d.i. omgebogen binnen een commercieel rendabel en als tegengif functionerend maatschappelijk toelaatbaar zijsprongetje (ergens moet een wolkje uit de té materialistisch gespannen ventielen kunnen ontsnappen, wil de ketel niet exploderen!), eerst dan is het mogelijk dingen te lezen (zelfs in De Standaard) die even doen opkijkenGa naar voetnoot*. Maar de problemen zijn dan al, zijn steeds gedesactualiseerd (pop, Kabouters, Provo, e.v.a.) en van hun direct gevaar ontdaan, doordat ze ofwel historisch ofwel oud nieuws zijn geworden. Ofwel ligt de problematiek aan gindse zijde van de wereldbol, zodat de lont van het kruitvat is. Hier kom ik op het punt dat je van ontmoediging zou kunnen spreken. Ontmoediging is de zuster van de zelfcensuur. Als je dan met je gedonderjager geen groot publiek meer kunt bereiken, doe je water in je wijn en koester je de idee met die verwaterde wijn langs een achterpoortje je ideeën aan de man te brengen. Zo ontstaat het verschijnsel dat me dunkt nogal nieuw is: behoudsgezinde krantenbazen en uitgevers trekken, zolang het maar niet te gortig wordt, linkse auteurs en publicisten aan. De linkse idee wordt aldus een recept dat | |
[pagina 79]
| |
de verkoop bevordert en de spijsvertering van de volgevreten, maar zo vlug ontevreden burger in evenwicht brengt. Sterk gesofisticeerd, werkt deze paarderemedie altijd. Het maandblad Avenue werd in dit een schoolvoorbeeld. |
|