Die verrekte gelijkhebber
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||
Van Hersteller tot Plagiaris1. (een vaststelling)Je had 1968: de revolte, een vlek over het Europese vlak. Een der oudste dromen lag klaar gestoomd om in een kaftan van nog niet uitgeklaard socialisme te worden ingekleed: een nieuwe maatschappij op de puinen van het laat-kapitalisme. De helikopters van het Conservatisme werden ingezet, legereenheden van de Reactie kwamen in werking. Het tijdperk van de Restauratie trad in. Het Herstel was geboren en meteen de Hersteller, ten allen kante. (Reactie als regressieve biologische wet in de geschiedenis.) LOVE STORYGa naar eindnoot(1) lokte miljoenen bioscoopschuivers: na de contestatie verzoende de zoon zich opnieuw met de vader; alles vloeide weer tot rust in de immense vagina van de behoudsgezinde familie die maatschappij heet. Een nieuwe terminologie werd uitgedokterd, de man zonder aangezicht kreeg zijn identiteit want Nixon heette hem een lid van de silent majority. En we zijn toch allen op zoek, nietwaar, naar identiteit? De dood, deze biologische dwarsdrijver, nam een loopje met De Gaulle, maar zijn lijk leefde gemummificeerd verder in zijn volgelingen. Met minder allures, maar allures is een woord. Een improviserende troïka verdween van de politieke planken: president Kennedy, Johannes XXIII en Chroestjov. De illusie dat met hen de nieuwe geest over de wereld waaide werd spoedig weggewimpeld door lijvige Pentagonrapporten, door mislukte Vaticanums, door twijfelachtig liberalisme. En de Restauratie zet zich gewoon microbisch voort over het continent: het is | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
de cholera die niemand durft te noemen. En bij onze eigen deur is behoefte aan een sterke Vader. Staatsleider Vranckx die van het marxistische denken alleen het kleedje der dialectiek bewaarde zoals kerkleider Paulus VI van het christendom alleen het tuniekje der casuïstiek overhield, zou geen Vader kunnen zijn als er geen zoon (B.S.P. plus bastaardzoon C.V.P.) bestond die een Vader nodig had. Daarbij is het een vanouds bekende truc Chaos te scheppen, om Orde te doen heersen...Ga naar eindnoot(2) En zet je een schuchter pasje op de uitgeholde Parnassusberg, dan merk je dat ook daar het Herstel de wonden van de wanorde dichtnaait. | |||||||||
2. (de herstelgedachte)Gaston Duribreux schrijft een Ballade van de hopeloze zuiverheidGa naar eindnoot(3). De redactie van Dietsche Warande en Belfort publiceerde een stukje van deze ‘zuiverheid’ in een van haar nummers. Ach & Wee! er is al zo weinig rechts talent en elk nummer moet toch vol, want Vadertje Staat subsidieert. Coëxistentie, pluralisme, kritisch denken worden door hotelhouder Duribreux met één streek van de pollepel, van de tafel geveegd. Elke moeizame verovering op het antarctica van het bewustzijn blaast deze schrijvende kok omver. Alsof het overschotten waren van door zijn klanten afgekloven koteletten. Alsof het om kool en spruit ging. Hersteller Duribreux schakelt moraal en sexualiteit opnieuw gelijk. Bij vogelen begint en eindigt de beperkte horizont van deze kustbewoner. Zijn onbestaand schrijverschap barst van sexuele frustraties. Zijn onbenullig boek zit vol freudiaanse versprekingen, om bij te gieren. Maar deze goedgelovige sukkel beseft dit niet en draaft maar door en er blijven uitgevers bereid om het Herstel cinemascopisch breed over tweehonderd pagina's te smeren. Een land heeft de schrijvers die het verdient. Het soort dat met almachtige aalmoesmentaliteit op de naakte lijken van My Lai of op de ontblote choleradoden zit te kijken; doden is geen pornografie! | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
3. (luxueus provincialisme)Je had 1968: de revolte, een vlek vlakbij. Ik schreef mijn Omtrent Streuvels, het einde van een myteGa naar eindnoot(4). Ik kantelde het academisme een kwartslag om. Ik maakte van een standbeeld, zo goed en zo kwaad het lukte, weer een levend mens: Stijn Streuvels. Ik chargeerde, ik ageerde, ik portretteerde (mezelf, het beeld van de maatschappij waarin Streuvels toen leefde en ik nu leef, en lees), ik contesteerde (voor ik de term kende), ik corrigeerde, ik beging fouten.Ga naar eindnoot(5) Maar de kernen bleven overeind. Om deze kernen is kwaad bloed gezet: Hersteller Luc Schepens, historie plegend met Provinciaal Kapitaal, schrijft in Kroniek van Stijn StreuvelsGa naar eindnoot(6) dit: ‘Ik geloof niet aan de dualiteit Frank Lateur - Stijn Streuvels. De dualiteit is zowel in Frank Lateur als in Stijn Streuvels. Stijn Streuvels is niemand anders dan Frank Lateur. (...) Het gebruik van een pseudoniem is alleen te wijten aan zijn schuchterheid. Aan zijn vrees opgemerkt en afgekeurd te worden door de kleine traditionalistische gemeenschap waartoe hij behoort. Het is altijd Frank Lateur die schrijft. Hij schrijft vanuit zijn dualiteit. Als hij in vrede leeft met zijn omgeving zoekt hij daar zijn onderwerpen, als hij in conflict ermee leeft, kiest hij andere thema's en schrijft uit geestelijke noodzaak om aan die wereld te ontsnappen. In beide gevallen is schrijven voor hem een zelfbevestiging, een afstand nemen tegenover de wereld die hem omringt, een orde scheppen in de gevoelens en overwegingen die deze wereld hem inspireert. Zijn werk plakt aan zijn lijf als een “peau de chagrin”, het is een essentieel onderdeel van zijn bestaan. Het is de zuurstofkap die hem toelaat adem te halen in een milieu “waarin een ontwikkeld, breedziend mens moest stikken”, maar ook de ladder die hem toelaat te ontsnappen uit de “ommuurde ruimte” van zijn eigen persoonlijkheid.’ Dit ondermeer werd geschreven in opdracht van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen, van reputatie bestendig katholiek en vooral Westvlaams. Eén alinea is voor deze ambtenaar in provinciale dienst voldoende om mijn hypothese omtrent de splitsing van de kaart te vegen. Wil deze aan het lijk van een Beroemde Dode benge- | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
lende scribent hand en spandiensten verlenen aan zijn omgeving die reikhalst naar en overkookt van de herstelgedachte? Dan halen ze verdomd het paard van Troje binnen: zelfs deze Luc Schepens verklaart dat Streuvels ‘schrijft vanuit zijn dualiteit’. Een voetnoot komt dit nog eens extra affirmeren: ‘Het “schrijven om den brode” dat kwantitatief een aanzienlijk deel van zijn oeuvre omvat, laten wij hier vanzelfsprekend buiten beschouwing’ verklaart deze Luc Schepens, wat ik wel jammer vind want er zit literair-sociologisch voldoende stof in om aan te tonen dat Stijn Streuvels wél iemand anders dan Frank Lateur was. Alleen heb ik met Dr. Jekyll en Mr. Hyde in mijn achterhoofd, de creatieve vrijheid ‘Stijn Streuvels’ en het katholiek-burgerlijk conservatisme ‘Frank Lateur’ genoemd. De wereldliteratuur barst van dergelijke ontdubbelingsmodellen en ze zijn allen van dieptepsychologische oorsprong. Maar voor dieptepsychologische wandelingen zijn al deze trouwe gelovigen doodsbang. Galileï hebben ze schoorvoetend 180 jaar na zijn dood als een onoverkomelijke brok verteerd, Freud echter is in 1939 gestorven zodat er nog een paar eeuwen getrappeld kan worden van ongeduld... Want voor de onoverkomelijke Leegte, het Gat dat in de plaats van de Ziel zit, blijven deze lui veilig aan wal. Geen psychoanalytische kronkelwegen dan maar! Kijk, je hebt dat Streuveliaanse pseudoniem en de reactie van deze Schepens. In een brief, persoonlijk tot me gericht, geeft Stijn Streuvels zelf een plausibele verklaring voor de keuze ervanGa naar eindnoot(7). Wat jammer voor deze Schepens! De rest van zijn zacht geblaat is navenant: om rode kaken van te krijgen hoe die provincialist over het schrijverschap denkt en over de relatie van de schrijver tot de maatschappij, redeneert. | |||||||||
4. (‘Beter dan “mijnheer Streuvels” zou “vader” geweest zijn, maar op die naam had ik geen recht.’, André Demedts)Tenslotte is er André Demedts. Demedts heeft zich altijd verzet tegen modes, ismen en tendensen. Kortom, hij is altijd een beminnelijk re- | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
actionair man geweest en hij werd, bij wijze van spreken, van bij zijn geboorte gezoogd met de melk van de Herstelgedachte. Kort kan ik over zijn Streuvelsstandaardwerk dit zeggen: het is dik, het is duur, het plagieert en het concretiseert de Herstelgedachte. Alhoewel hij mijn eerste Streuvelsboek verkeerd in zijn bibliografie citeert, heeft hij het naast zich gelegd tezamen met zijn dun Streuvelsbiografietje uit 1955Ga naar eindnoot(8). Hij heeft dit met tal van interessante, maar volkomen oncontroleerbare want veelal naar mondelinge overlevering opgetekende biografische bijzonderheidjes aangelengd. De kern van zijn Streuvelsstandaardwerk bestaat hieruit: zoals die Luc Schepens, neemt ook André Demedts de hachelijke sysifustaak op zijn katholieke schouders om het door mij gesplitste Lateur/Streuvelsbeeld naar best vermogen weer aan mekaar te lijmen: er waren geen twee in één, geen heidense schrijver en geen katholiek man. Onlosmakelijk luidt de thesis van zijn werk, wat bij de onthulling van een Streuvelsmonument te Ingooigem nog eens, met papegaaiekreetjes en publiekelijk door een gepensioneerd priester-dichter werd nagekauwd. Onlosmakelijk, al verkwist Demedts daar theoretisch maar weinig woorden aan, o nee! want deze Hersteller is een Verteller. Geen theorie over de splitsing, maar een handig mechaniekje, een conglomeraat van beeldekens om te bewijzen hoe Stijn Streuvels, van de wieg tot het graf, een braaf katholiek schrijver is geweest:
p. 30: ‘'s Morgens en 's avonds werd er gezamelijk en luidop gebeden, geknield en met het gezicht gekeerd naar het heiligenbeeld...’
p. 36: ‘Met innige toewijding en godsvrucht bereidde hij zich op zijn eerste communie voor.’ (daarover straks wat meer!)
p. 38: ‘Nog in de herinnering aan zijn eerste communie zorgde hij voor een klein altaar met enkele heiligenprentjes en wat goedkope versiering.’ | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
p. 47: ‘De Lateurs waren altijd katholiek geweest en de invloed van Louisa Gezelle had die overtuiging sterker doen uitkomen.’
p. 48: ‘Naast “Hoop in de Toekomst” beschikten de katholieken in Avelgem ook over de fanfare “De vereenigde Vrienden”. Frank en Karel Lateur werden gevraagd er lid van te worden...’
p. 52: ‘Het lag in zijn aard zich aangetrokken te voelen door het geheimzinnige dat van sommige drankhuizen uistraalde of verborgen scheen in gebouwen waarvan hij de bestemming niet kon raden. In zijn herinneringen stipte hij daarbij aan dat hij aan zijn nieuwsgierigheid weerstond... (...) beschermd door de geest van het vaderhuis en het moreel besef dat zijn ouders hem ingeprent hadden.’
p. 55: E.H.J. Tillieux, directeur van het Sint-Jan-Berchmansinstituut is ‘een fijne en ontwikkelde man’ die een vriendenkring oprichtte. Daartoe behoorde Frank Lateur, die ‘bevriend (...) met de leraren’ zich daar thuis voelde in het instituut.
p. 61: ‘Dat schrijven belette hem niet secretaris te worden van het Sint-Vincentiusgenootschap te Avelgem, een kerkelijke liefdadigheidsorganisatie voor hulp aan noodlijdenden.’
p. 63: ‘Zijn ex-libris stelde een lindeboom voor met een Onze-Lieve-Vrouwkapelletje aan de stam. Datzelfde vignet liet hij drukken op zijn briefpapier.’
p. 81: ‘Vooral Kerstmis, dat in Streuvels' werk zo'n voorname plaats toebedeeld kreeg, Nieuwjaar en Driekoningenavond waren hoogtepunten in hun ontspanningsleven.’Ga naar eindnoot(9)
p. 96: ‘Veel loopt verkeerd af in zijn werk, vaak is het laatste woord aan de dood. Aanvankelijk is zij geen bevrijding, zij heeft geen zin, zij is alleen een einde. Nog jaren zal het duren voor de godsdienstige | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
overtuiging van een tweede geboorte, die tot een eeuwig leven leidt, zijn kijk op de dood zal verzachten.’
p. 112: ‘Ergens is er iets of iemand die armoede en leed zal goedmaken: de mens blijft niet eeuwig rechteloos overgeleverd aan een blinde fataliteit. Uit dit idee zal in Streuvels' werk langzaam een godsdienstig bewustzijn groeien.’Ga naar eindnoot(10)
p. 131: ‘In die tuin (van Het Lijsternest, nota van mij) liet hij alle inlandse bomen planten, maar van iedere soort twee, zoals in het Aards Paradijs’
p. 139: (n.a.v. Streuvels' bewerking van Thyl Uylenspieghel) ‘...en evenmin wenste hij aan het boek de anticlericale strekking te geven, die het bij Charles De Coster had gekregen.’
p. 164: (n.a.v. Stille Avonden) ‘Het is de eerste maal dat Streuvels zoveel nadruk legt op de godsdienstige opvattingen van zijn landenaars.’
p. 177: Hier resumeert Demedts opvattingen van Hugo Verriest over het Barbele-personage in De vlaschaard: ‘Zij is de hoedster van het heilige haardvuur’ en citeert hij Felix Timmermans (nog zo'n ouwe knol): ‘Gij noemt zijn naam niet’ (...) ‘maar zoals bij alle groten staat God bij u tussen de regels.’ (Tussen de regels doodgedrukt?)
p. 194: ‘Kerstmis vierde hij alleen met zijn boeken. Hij las het Evangelieverhaal van Jezus' geboorte en daarna Attaque du Moulin van Zola.’
p. 212: ‘(...) hij gehoorzaamde aan zijn geweten. Een daad waaraan eenzelfde risico verbonden was, stelde hij in 1925 door toe te treden tot de Roomsch Katholieke Vlaamsch-nationale Vereeniging van West-Vlaanderen.’ | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
(Bij God, Rooms-Katholiek, Vlaams-nationaal & Westvlaams, een goed handelsmerk en stof voor een homilie bij de honderdvijftigste herdenking van.)
p. 293: ‘Iedere dag las hij een paar hoofdstukken uit zijn Bijbel van 1675.’
p. 326: ‘Hij was altijd een praktiserend katholiek geweest, maar nooit blind voor de gebreken van de gelovigen en de geestelijkheid.’
p. 332: ‘Intussen had het Christelijk Vlaams KunstenaarsverbondGa naar eindnoot(11) van West-Vlaanderen, waarvan Streuvels eredeken was, besloten een plaat met een bloemlezing uit zijn werk te geven.’
p. 333: ‘Ook de Boerenjeugd van het Vlaamse land wilde hem huldigen.’
p. 343: ‘Die winter voor de eerste maal waren hij en mevrouw niet meer naar de mis geweest.’
p. 346: (Een bericht uit het land van de apartheid, Zuid-Afrika, dat in Die Burger te lezen stond:) ‘Streuvels is 'n volledige mens in alles wat hij doen. Hij is 'n goeie eggenoot en vader, 'n eenvoudige gelowige van Ingoyghemse kerk,...’ (En of we dat gelowen, vriendlike medepliktigen van die uitroeiing der swarte gemeenskap!)Ga naar eindnoot(12)
p. 346: ‘...te Tiegem gevierd door het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond.’
p. 350: ‘Hij haalde het Evangeliewoord aan, dat bij het eerste bezoek van Jezus aan de tempel van Jeruzalem gesproken werd: Ik heb nu niets meer te verwachten: Heer, laat uw dienaar gaan in vrede. Amen.’ | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
p. 352: ‘Toen ik hem die zondagmorgen 16 juni 1963 ging halen, waren hij en mevrouw pas terug van de vroegmis...’
p. 355: (na het overlijden van Albert Saverys) ‘Dat overlijden werd een aanleiding tot een gesprek over God.’
p. 360: Bezoek van monseigneur Descamps aan Het Lijsternest.
p. 360: Bezoek van monseigneur De Smedt, bisschop van Brugge.Ga naar eindnoot(13)
p. 361: ‘Het geloof is een gave’, merkte hij daarbij op, ‘en als men die gave gekregen heeft mag men niet meer redeneren.’ (Klaar als een klontje, anders zou je de ‘gave’ wel eens weg kunnen ‘redeneren’ plus een plausibele verklaring voor wat Georges Adé ‘het neurotische immobilisme der Zuidelijke Nederlanden’ heeft genoemd.)Ga naar eindnoot(14)
p. 369: ‘Die avond van de 13de augustus, kwam de pastoor van Ingooigem, Roger Vanhaute, een neef van priester-dichter Delfien Vanhaute naar Het Lijsternest. Streuvels sprak hem zijn biecht en daarop vroeg de pastoor of hij 's anderendaags het Heilig Oliesel en het Lichaam des Heren mocht brengen. Streuvels antwoordde bevestigend en dat is dan gebeurd de volgende morgen.’Ga naar eindnoot(15)
p. 370: (n.a.v. de laatste regel in het versje dat op Streuvels' doodprentje te lezen staat, nml. ‘zachtjes ter Go gegaan’) ‘Sommigen hebben getwijfeld aan de betekenis van de laatste zin. Voor wie Streuvels gekend heeft is het zeker dat hij beduidt: ik ben naar God gegaan.’ (Voor wie Streuvels niet heeft gekend, betekent het: go-car!)
p. 371: ‘Streuvels hield een rozenkrans tussen de vingers van zijn gevouwen handen.’ | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
Tot zover deze binnen de biografie ingebouwde hagiografie, het Heiligenleven van Stijn Streuvels. (Gelijkaardige bewijsstof kan ik aanleggen voor:
Zo, wie zal nou nog dulden dat men hem een heiden noemt? De wonden die ik maakte, zijn terug dichtgenaaid. De brokken, weer aan mekaar gelijmd. Stijn Streuvels of Frank Lateur of Stijn Lateur of Frank Streuvels of hoe je de Grote Meester ook noemen wil, is van de wieg tot het graf een katholiek man, een katholieke vader en een katholiek echtgenoot en een katholiek schrijver geweest. De Grote Meester bad, deed met godsvrucht zijn eerste communie, komt uit een familie die altijd katholiek is geweest, blies zijn katholieke longen leeg in een katholieke fanfare, liep langs en niet in de hoerenkoten, had priesters in zijn vriendenkring, was secretaris van katholieke armenzorg, tekende onzelievevrouwkens op zijn brieven, vierde Kerstmis, geloofde aan een tweede geboorte, groeide langzaam naar een godsdienstig bewustzijn, maakte van zijn tuin een Paradijs, was tegen anticlericale strekkingen, schrijft God tussen de regels van zijn romans, leest het Evangelie, is Rooms-Katholiek, kijkt in de Bijbel, is een goeie ‘eggenoot’ voor de Zuidafrikaners, wordt gevierd door Christelijke Kunstenaarsverbonden, wordt bezocht door monseigneurs, een katholieke koning wordt vriend van den huize, spreekt over God en Demedts wéét met onfeilbaar gezag en dito zekerheid dat God Go en Go God betekent. Jongens, neem het van mij aan, Streuvels die nooit zélf met een auto heeft gereden dacht wel degelijk aan een go-car...
Maar, het gekke van dit Demedtsbetoog is dat het klopt!!! Het katholicisme maakte van Frank Lateur een aalmoesburger, een maatschappijschuwe haas, een sexueel gefrustreerd en door tal van hebbe- | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
lijkheden beperkt buitenmannetje. Het flamingantisme van Frank Lateur dreef hem op fascistische helling: zijn liefde voor en literair succes in Duitsland gaven aan dit flamingantisme wat het altijd al had, een Germaans pigment. De schrijver Stijn Streuvels, ingeschakeld in de propagandavoering van Horrelpoot Goebbels gedroeg zich als een primitieve dorpeling. Dit flamingantisme compromitteerde hem voor een tweede maal met onderscheidingen en waardering van die blanke heerskappij in Zuid-Afrika, dat verdomd veel gelijkenissen vertoont met het nazisme van voor de oorlog. Minder gevaarlijk was zijn liefde voor Frans-Vlaanderen. Historisch achterhaald, bleef het hier alleen bij een romantische liefdesverklaring. Deze houding leert ons alleen maar nog scherper het dualistische beeld van deze Grote Meester voltooien. Deze houdingen zijn affirmaties.
Goed, het Beeld van de goede katholieke auteur is gerestaureerd. In een haast feilloze dosering heeft Demedts dit over zijn gehele boek uitgesmeerd. Ik zou zo zeggen: een bank vooruit. Een bank vooruit ook voor zijn voortreffelijke werk, om met behulp van mijn Omtrent Streuvels zijn Streuvelskijk van 1955 uit te breiden, te corrigeren of te weerleggen. Dat hij me niet citeert, kan ik moeilijk kwalijk nemen. Ik verzweeg destijds ook opzettelijk zijn naam. We staan quitte. Dat hij me niet citeert waar het om nieuwe inzichten, interpretaties en analyses gaat, neem ik ook niet kwalijk. Plagiaris wordt wie wil in zijn ouwe dag; het zegt alleen maar iets over de mens die dat plagiaat pleegt. Maar toch nog dit: bij een eventuele herdruk van mijn eerste Streuvelsboek zou ik mijn impulsieve afkeer van en allergisch kotsgevoel voor Herstelpersonaadjes als F. De Pillecyn, A. Demedts en A. Westerlinck pogen te overwinnen voor een meer wetenschappelijke werkwijze. Ik heb leren inzien dat impulsen en intuïtief denken gevaarlijk om te buigen werkmiddelen zijn, die sterk in autoritaire richting kunnen geïnterpreteerd worden. Zonder in de kuil van het academisme te vallen, moet een levende en organische schriftuur mogelijk zijn. Binnen het literair-wetenschappelijke terrein en met een degelijk filologisch instrumentarium naast zich, moeten mogelijkhe- | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
den groeien om het essay tot een creatief genre uit te bouwen. Dan schort je misverstanden op, die ik nu geschapen heb. | |||||||||
5. (Wat Demedts plagieerde en wat hij weerlegde.)Hoe reactionair ook, Demedts is goochem genoeg om in de vlucht tal van correcties mee te pikken en/of binnen het correctieveld paal en perk te stellen aan Speliersiaanse interpretaties die de mythe van de katholieke schrijver Stijn Streuvels hebben aangetast. Hierbij enkele voorbeelden. Met ingebouwde commentaar.
André Demedts voelt zich dus het veiligst, wanneer Stijn Streuvels gewoon doorploetert op agrarisch terrein. Het anonieme, wat aan dit stadsverhaal een universele dimensie geeft, onderkent ook Demedts. Maar héél even. Hij ziet dit anonimiseren echter niet als een stilistische ingreep van de auteur, wat aldus zijn verhaal boven stads- of plattelandsliteratuur doet uitstijgen. Als creatief auteur kende Streuvels van meetaf aan zijn vak, hij wist wat deze schriftuur bewijst, dat bepaalde vormen bepaalde inhouden scheppen. Dat had ook Demedts hoeven te weten, maar Demedts is geen criticus maar een literair theoloog. | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
Demedts verminkt een Streuvelscitaat om de katholiciteit van Streuvels te onderstrepen. Ik geef het gehele citaat en kom tot een tegengestelde conclusie. Ik geef toe, casuïstiek van jewelste en op de Bijbel en andere geestrijke gedrochten toegepast, heeft het wel 2000 jaar lang keurig gewerkt en de ontwikkeling van de kritische, authentische, Westeuropese mens afgeremd...
Op p. 97 schiet Demedts pijltjes in de richting van ‘bloemlezingen’ of ‘publikaties van slecht ingelichte recensenten’ die Streuvels voorstellen ‘als een auteur van uitvoerige natuurbeschrijvingen’. Alhoewel Demedts hier in de knoop geraakt met zichzelf, heeft hij dit niet alleen gevonden. In Elseviers Literair SupplementGa naar eindnoot(16) heb ik de Hollandse leesonverschilligheid voor Streuvels uitgerekend vanuit de rurale beperking en beperktheid in Streuvels' werk verklaard. Eerder was ik in het Belgische weekblad De PostGa naar eindnoot(17) ook al op dezelfde snaar gaan spelen. In De NieuweGa naar eindnoot(18) toonde ik aan dat de traditionele Streuvelskritiek, in de eerste plaats Demedts, steeds het rurale had beklemtoond omdat het tevens ongevaarlijk was en weinig aanleiding tot interpretatie gaf. In en sinds Omtrent Streuvels is dit voortdurend mijn bedoeling geweest: aantonen dat het rurale eerder als decor dan als inhoud functioneerde. Decor waarin Streuvels zijn problematiek omtrent mens en gemeenschap situeerde. Ik zie dat Demedts voldoende tijd heeft opgespaard, om in de vlucht enkele ideetjes mee te gappen. | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
Verdomd an toe, ik dacht dat Streuvels de schrijver van ‘het uitzicht der dingen’ was. Nu komt ook Demedts al vertellen dat Streuvels, vanuit zijn levenskennis aldus een leerstelling uitbeeldt. Volgens Demedts heeft Streuvels gemoraliseerd over de sexuele obsessies. Dan toch, op welke manier ook, nagedacht en zelfs volgens Demedts, méér dan alleen maar praatjes bij plaatjes opgetekend. Al schuift Demedts bij deze interpretatie een andere subtekst, toch verheugt het me dat ik hem daarbij een helpend handje toestak. En nog wat: Sigmund Freud heeft, samen met zijn neefjes en nichtjes der psychoanalyse, steeds veel aandacht geschonken aan de literatuur. Omdat de schrijfdaad hoe dan ook een onbewuste activiteit is, omdat de schrijver zich voor een flink stuk láát schrijven, zijn zowel schrijfdaad als schrijver schitterende modellen voor hen die de ondergrondse woestijnen van de psyche bestuderen en verkennen. Streuvels was een dergelijk model, vooral omdat hij een autodidact was. Eén grondige psychoanalytische studie van Streuvels' oeuvre, en alle Demedtsen, Van Wilderodes, Durnezs en tuti quanti zijn van de kaart geveegd. Gelukkig bezitten ze met z'n allen het geloof dat bergen verzet!
In 't Water (1899), een voorstudie tot De teleurgang van den Waterhoek (1927) laat Streuvels zijn tragisch hoofdpersonage Jan Boele die Tale Siepers vogelde en met een kind van haar zit, in de Schelde verdrinken. Zelfmoord? Ongeluk? Ik schreef in O.S. p. 51: ‘Net als bij Een ongeluk laat Streuvels dit in het midden, de dood hoe dan | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
ook en onder welke vorm, is de enige manier om ofwel aan de vloek van de arbeid, ofwel aan de gefatsoeneerde maatschappij te ontsnappen.’ Nu doet Demedts iets heel gevaarlijks, op p. 100 van zijn recente Streuvelsboek: ‘Sprekend over dit verhaal heeft Streuvels enkele jaren voor zijn dood ons verklaard dat de verdrinking van Jan Boele geen zelfmoord maar een ongeluk was.’ Let op de gedachtensprong die ik nu maak: Frank Lateur heeft aan Demedts verteld dat Stijn Streuvels in illo tempore, zo dacht, zo schreef. Het raffinement van de beminnelijke Herstelman Demedts ligt hierin, dat hij via mondelinge informatie bij een oud en moe geworden man, het beeld dat ik brak aaneen lijmt: wat dacht je, Streuvels is toch geen onmens en Jan Boele geen personificatie van wat de creatieve Streuvels denkende over de menselijke existentie, neerpende. Niet kritisch, maar op gezag van, moet hier aanvaard worden. Je moet gewoon geloven dat wat, via spreekbuis Demedts, in 1899 geschreven werd in 1965, zegge dikke zestig jaar later... Ach, zand erover. Onvoorstelbaar.
Op p. 86 schrijf ik, tussen haakjes, over de prozatekst Jantje Verdure (1903) dit: (telt 106 blz. en met onze hedendaagse literatuuropvattingen in grootste gemoedsrust een ‘roman’ te noemen.) en op p. 162, over De werkman (1913): ‘...is een korte roman (als je de begrippen novelle en roman niet zo nauw neemt (en waarom zou je dat doen, nu alle begrippen ontwaard en herijkt worden, of beter herijkt in de ontwaarding ervan!) of als je het criterium van G.K. Van het Reve neemt, die beweert dat elk boek van méér dan 70 blz. een roman mag geheten worden)...’ Op p. 148 lees ik bij Demedts, over de prozatekst Jantje Verdure dit: ‘Het langste en beste, naar moderne maatstaven gemeten een korte roman, is Jantje Verdure (1903).’ En, op p. 102 lees ik bij Demedts, over de prozatekst De oogst (1900) | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
dit: ‘...het hoofdverhaal uit Zonnetij, dat met de maatstaven van deze tijd beoordeeld een korte roman zou heten.’ Handig gemixed, en zoals ik al zei, mét Omtrent Streuvels naast zich. Een nieuw geval van plagiaat? Welja, een Hersteller is niet alleen een Verteller. Hij is een Plagiaris, hij plagieert teksten van vroeger (niet erg), hij plagieert het Goede Oude Verleden (heel erg)!
Kan een boek dat een duidelijke structuurfout vertoont, behalve dan dat het verdienstelijk werk kan genoemd worden, ook nog ‘een aangrijpend en literair hoogstaande prestatie’ zijn? Bij Demedts kan dat, al zit die Aga-sekwens hem als een onverteerbare brok in de keel. Uitgerekend door deze Aga-sekwens ontstaat, structureel, een parallelsituatie die inhoudelijke dimensies in dit proza aanbrengt die ver boven het rurale uitstijgen. Het heidense karakter wordt dan maar een structuurfout genoemd. Kijk, waar Demedts zonder bewijzen en bronnen, uit de mond van Frank Lateur tot bewijzen van Stijn Streuvels' katholiciteit kan ombuigen, staat hij hier door het creatieve werk van Streuvels gewoon te kijk. Met een formele hocus pocus poogt hij dit pijnlijk proces (Aga-sekwens) weg te goochelen. Een Hersteller is niet slechts een Verteller, in het ergste geval een Plagiaris; hij is ook een Tovenaar. Met theologie instee van literatuurkritiek | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
tovert hij op zijn dooie gemak hele passages weg die in hel santekraam niet passen. Vertel me maar, wat is gods-dienst anders dan tover-kunst?!Ga naar eindnoot(19)
Terwijl zowel de auteur van Omtrent Streuvels als professor WeisgerberGa naar eindnoot(20) de dood van Rik uit De oogst in een sociaal-maatschappelijke kontekst situeren, schrijft Demedts: ‘Zij hield van hem en toch werd zij de oorzaak van zijn ondergang.’ (Zoveel als van Oorlog en Vrede een Love Story maken!) Maar wat kan je nog bijleren, als alle wijsheid van alle tijden vaststaat? En toch spreekt Demedts zich (godzijdank) méér dan eens tegen. Op p. 120 schrijft hij: ‘In tegenstelling met wat beweerd werd, hechtte Streuvels in zijn eerste scheppingsperiode veel minder betekenis aan het uitzicht der dingen dan aan hun symbolische betekenis.’ Wat blij ben ik dat Demedts dit zelf, in een onbewaakt ogenblik? toegeeft: maar symbolen zijn steeds symbolen van iets. Vind je in mijn uitverkocht anti-essay. En wat verder, op p. 123 stelt Demedts dat Streuvels voorbestemd was ‘om in de kunst een compensatie te zoeken voor het gemis aan levensvreugde waaraan hij leed. Schrijvend heeft hij zich een wereld geschapen, waarin hij zich de gelijkwaardige van zijn helden gevoeld heeft...’ Let op het kalkverzachtende woordje compensatie, dat ik zelf op p. 29 van mijn Streuvelsboek heb gebruikt maar naderhand heb uitgebreid tot het therapeutische aspect van Streuvels' schrijverschap. Men kan compenseren voor iets, maar men wil genezen van iets. Compensatie is vlucht, therapie is genezing. Dat Streuvels biologisch en ideologisch fundamentele opvattingen (elk groot auteur is een moralist, vis het maar uit!) heeft verkondigd over het wezen van het, in latere tijden ingestelde huwelijksritueel, over het formaliserende karakter van het ouderschap, over zoveel dat een neo-kapitalistische maatschappij moet pogen aan mekaar te knoeien wil de centenkermis blijven draaien!, versmalt Demedts al onmiddellijk op p. 114 van zijn boek. Minnehandel (1903) wordt gewoon in de historische context - de schrijftijd - terug gepuncht, in de tijd ‘dat de ouders het uithuwelijken van hun kinderen eerder als | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
een handelszaak zagen, waarbij grond en eerbied veel meer belang hadden dan liefde.’ Het continuerende aspect, wat maakt dat Streuvels bij deze onderschatte roman een universeel thema heeft aangeraakt en uitgewerkt, ontsnapt hem eenvoudig. De immanente mens kijkt naar het verleden. Hij ontkent toch immers continuïteit. Fixatie, frustratie, stagnatie, ze behoren tot zijn heraldiek.
Gek hoe hij het nog eens extra beklemtoont, Demedts. Wat Streuvels met die structuur beoogde (betoogde): het scheppen van een menselijk fresco waarin liefde, sexualiteit en huwelijk op de blote draad werden bekeken en niet vanuit een geïdealiseerde, overgeleverde, katholieke egelstelling, wimpelt hij gewoon van zich weg. Demedts bekijkt Minnehandel niet als een creatie maar als een illustratie: een schildering van het liefdeleven op het platteland.
En nog even terug naar Jantje Verdure. Demedts leerde van mij dat Jantje Verdure, ondanks zijn naam en zijn beroep die in de werkelijkheid bestonden, een strict fictief personage is. Lees daaromtrent pp. 86 en 87 bij mij en p. 148 bij Demedts. Hier brengt Demedts dus een correctie aan op zijn in 1955 verschenen Streuvelsbiografietje. Hij leerde ook dat deze creatie het realisme overstijgt. Fijn. Men leert altijd maar bij, zou ik zeggen. Maar, men kan ook spieken. | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
En wat, als ik dat subtekstje gewoon voor de grap in mijn boek heb geschoven. Of om te choqueren? Dan is de spieker betrapt. En dit:
Let wel, ik heb dit Streuvelsboek van de vergetelheid gered, wat afgestofd en opgeboend. In 1955 vond Demedts het helemaal niet dàt. Nu blijkt wél dat Streuvels dit, een van zijn meest tragische schrifturen, voor zijn plezier heeft geschreven: ‘Hij wil niet bewijzen, niet betogen, geen oordeel vormen zelfs...’ Klopt, hij hoefde niets te betogen, de romaneske uitwerking waarvan ik in mijn Streuvelsboek, voor sommige details, een diepere analyse heb gemaakt (denk aan de scène met de muizen en de vliegen) IS betoog, IS oordeel, IS bewijs. Dank je. En gek hoe boeiend dat Jantje plots wordt, waar het in 1955 zo maar een bakkertje was...
Alle passages paralleel stellen om aan te tonen hoe goed Demedts het plagiarispakje past, zou me godweetwaar brengen. Bewijzen kan je, met verwijzing naar de paginering in beide boeken, best zelf vinden. Een gezelschapsspelletje voor de nakende winter! Sla mijn p. 93 open en vergelijk met Demedts' p. 151. Neem mijn 97 en zet het tegen zijn 154: ik heb het over Shakespeare, Demedts over Hamlet. Je hebt 97 bij mij en 157 bij hem. Lees nogmaals 97 bij mij en neem een kijkje op 160 bij Demedts: ik heet Het Duivelstuig een humoreske en Demedts doet het nu ook. Stel mijn 115 tegenover Demedts' | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
167. Het gaat hier over verwijzingen naar het realisme van de nouveau romanciers als Robbe-Grillet en Claude Simon en Michel Butor. Ik bracht dit in verband met De blijde Dag van Streuvels. Demedts verwijst nu ook al naar de Franse nouveau roman, maar hij maakt een fundamentele fout de vergelijking over te hevelen naar prozastukken als De Veeprijskamp en De Ommegang. Daarmee bewijst hij dat hij geen bal van deze naoorlogse Franse romanrichting begrijpt. Bij deze romanciers is de vorm de inhoud. Demedts nu maakt de vorm (stijl) los, ziet ze als iets aparts dus en past ze toe op de dronken beschrijvingskunst van Streuvels, die voor een keer weer Lateur was toen hij De Ommegang pleegde: toe, verbalisme en natuurlijk, ook folklorisme. Twee merkwaardige aspecten, dat wel, telkens Streuvels creatief onbestaande ogenblikken in zijn schrijfloopbaan door maakt. Zet verder mijn 136 tegen Demedts' 192. Mijn 113 tegenover de 224 van Demedts. Prachtig staaltje van onbeperkt plagiaat, in verband nog steeds met De blijde Dag. Lees daarbij wat Demedts omtrent dit boek in 1955 schreef. Het klaart op, als je dat doet. Mijn 119 en 120 even confronteren met zijn 225. Tot zover De blijde Dag. Over De Werkman vind je op mijn 164 en 165 een subtekst met betrekking tot de sociale draagwijdte en op 235 van Demedts worden je identieke gedachten opgedist, met woorden die je in mijn boek terug zult vinden. Er staat nu zelfs een commentaartje bij dit werk, wat je in 1955 ook al vergeefs moest zoeken. Mijn 219 en zijn 235: ik heb het over de zwanezang van Streuvels in zijn roman Beroering over het dorp. Demedts vindt het ook al niet meer dàt. Op mijn 175 vind je wat over de rol van de duisternis in en de complexiteit van Het leven en de dood in den ast. Mooi spiekmateriaal zie je op Demedts' 251. Op 177 en verder, heb ik het over het belang van De teleurgang van den Waterhoek. Voor Demedts op 258 ook al geen boek meer dat zoals in 1955 in twee delen uit mekaar brokkelde. Fijn bijgepeddeld. Versmalt echter nog wèl, als antigif. Versmalt het uitgesproken symbolische werk tot een realistische opgave. Op 285 maakt Demedts gebruik van enkele ideeën die ik sinds O.S. ten allen kante heb proberen te verspreiden. Dat verrekt rurale. | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
Demedts neemt bijna letterlijk mijn formulering over als hij schrijft dat Streuvels sinds Levensbloesem ‘sinds lang geen natuurbeschrijver meer’ was. ‘Hij was het nooit’ voegt hij er aan toe, ‘in de zin die aan het woord gehecht werd, alsof hij liever en veel meer over het weer en het uitzicht van de natuur dan over de mens gesproken had.’ Gans 285 is trouwens een kopie van mijn denken in deze materie, let wel, zonder er in zijn tamelijk tamme resumés, uit Streuvels' werk de nodige konsekwenties te hebben getrokken. Zijn theologisch trucje bij uitmuntendheid is steeds de versmalling van elk authentiek Streuveliaans werk tot een historische context. Ik bedoel dit, dat Demedts zowel voor De blijde Dag, Jantje Verdure als voor De teleurgang van den Waterhoek slechts Streuvels' scherpe analyse van het tijdsgebeuren poneert en niet aan de mogelijke denkcontext denkt, de meerdimensionaliteit in Streuvels' werk. Roofbouw zit bijgevolg in geheel Demedts' nieuwe Streuvelsboek. Vind ik wel zielig. Na Vermeylen, na Van de Voorde nu ook al Demedts. Na al wat niet weerlegd hoefde te worden, te hebben gestolen geeft Demedts mij dan nog de ezelsstamp door een volstrekt kloterige kijk van ene Berteloot (p. 309) als ‘een der merkwaardigste bijdragen die ooit over Streuvels geschreven werden’ voor te stellen. Weet je waarom hij dit Bertelootse gezanik zo bijzonder op prijs stelt? Die man heeft het over ‘grootse en wilde poëzie’, die ‘het primitieve temperament van het ras weerspiegeld’ heeft. Fascistisch geleuter, dat nog nazingt in sommige V.U.-kringen en in abjekte blaadjes als 't PallieterkeGa naar eindnoot(21). | |||||||||
6. (Elk plagiaris is een pre-nucleair dier.)Herstellers hebben, het woord zegt het zelf, het Herstel op het oog. Het Herstel van het Verleden. Zij willen met één handbeweging de klok terugzetten en de geschiedenis nog eens over doen. Ze ontkennen het transcendente karakter in de evolutie van de mens. Toch propageren ze de evolutie als antithese van de revolutie. Let wel, evolutie betekent voor hen behoud van eenmaal aanvaarde waarden. Ze | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
heten die Vaste Waarden. Vaste waarden zijn God, Kerk en Vaderland. Dat een nieuwe wereld om nieuwe inhouden roept, is geen spek naar hun bek. Wel graag spelen ze met de woorden van de evolutie, maar blijven oude wijn in oude zakken gieten. Ze zijn plagiarissen van, maar missen de nodige authenticiteit voor! Hun gebrek aan creativiteit in denken en doen, wordt gemaskeerd door het Behoud. Een dergelijk Hersteller, een dergelijk Plagiaris is André Demedts. Geen volavondstuk als dit is nodig om het te bewijzen, was het niet dat hij de levende stem is van de Zwijgende Meerderheid, de Spreekbuis van de pre-nucleaire mens, de personificatie van het gefrustreerde Arm Vlaanderen. |
|