Die verrekte gelijkhebber
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Streuveliana | |
[pagina 25]
| |
Stijn Streuvels en NederlandBlijkens een met hautaine verwondering gekruide reactie van J.H.W. VeenstraGa naar voetnoot(*) op mijn eerste schuchtere stap in de richting van een nieuwe Streuvelswaardering, werd het mij spoedig duidelijk dat Stijn Streuvels bij de jongere generaties van lezers en schrijvers in Nederland nagenoeg afgeschreven was. En zoals ik al schreef in Een broertje dood aan Streuvels?, ook de Prijs der Nederlandse letteren ‘was een gift van mannen behorend tot de generatie van vóór de tweede wereldoorlog en een jongere reactionaire generatie van na de tweede wereldoorlog. Van mannen die nog met eerbied en schroom aan monumentenzorg doen’. Recentere reacties die wél op een waardering wijzen, las ik slechts bij Peter Van Eeten en Leo Ross. Van Eeten wees op het heidense karakter in het werk van Stijn Streuvels. Hij juichte dan ook, bijna ongereserveerd (wat zeker geen ‘Hollandse’ gewoonte is), mijn hypothese over de splitsing Streuvels-Lateur uitgewerkt in Omtrent Streuvels, het einde van een mythe, toe. Leo Ross, eveneens in ‘Hollandse’ traditie, wees (in Maatstaf) op de slechte dienst die de nazi's Stijn Streuvels' De vlaschaard hadden bewezen, door deze roman in een bewust verdraaide vertaling om te buigen tot een exemplaar van de bloed-en-bodemliteratuur van het Derde Rijk. Beide Nederlandse reacties waren eigenlijk positief en gericht op een Streuvels-herwaardering. | |
[pagina 26]
| |
Nu kunnen we naar de diverse redenen zoeken, waarom Stijn Streuvels uit de Nederlandse leesactualiteit is verdwenen. Over de actualiteit van Stijn Streuvels in Vlaanderen kan ik het binnen dit bestek niet hebben. Trouwens, deze actualiteit is grotendeels kunstmatig in leven gehouden en wordt nog steeds, voornamelijk in katholieke milieus, tot soms ongewoon grote proporties van heldenverering, opgeblazen. Kortom, ze is extra-literair. Er is vooraleerst het Streuveliaanse taalgebruik. Aannemelijk een enorme barrière! Ikzelf ben in dezelfde provincie van Stijn Streuvels geboren. Ik woon op vijftig kilometer van Ingooigem (nabij Kortrijk), Stijn Streuvels' woon- en werkmilieu. Een groot gedeelte van Streuvels' woordenschat ontgaat me, of kan ik slechts door associatie met mijn eigen dialect begrijpen. Dit particularisme is een afstotingsverschijnsel, zeker. Maar het is wel gek dat de hedendaagse lezer bijv. wél het dialectische in John Vandenberghs vertalingen van William Faulkner, Henry Miller en James Joyce neemt; dat de jongere lezer, die tevens bewonderaar is van western- en countrymusic, onkritisch deze rage tot de zijne maakt en zich alle taalcapriolen laat welgevallen. Ja, hij begrijpt zijn kweelgoden zélfs in de originele versie. Trouwens, zó dialectisch gekleurd is de taal van Stijn Streuvels nu ook weer niet. Grondslag van zijn taalgebruik is feitelijk creatie. Bij nadere studie van de woorden afzonderlijk, blijkt dat Stijn Streuvels bijna nergens eigenlijke dialectische taal hanteert. Ofwel heeft hij sommige woorden uit zijn streekdialect opgepoetst, ze vernederlandst; ofwel heeft hij woorden gecreëerd - neologismen - die dialectisch getint klinken. Met een zekere inspanning moet het elke Nederlandse lezer mogelijk zijn Stijn Streuvels in zijn taalgebruik te begrijpen. Doordat Streuvels' werkmethode een epische is, verklaren de meeste woorden zichzelf uit de samenhang. Meer nog: als deze inspanning evenredig is aan deze van de Vlaamse t.v.-kijker die een Nederlands toneelgezelschap op het scherm afsnoept, dan moeten we niet wanhopen... Er moet nog een tweede barrière zijn (door de straks beschreven derde in de hand gewerkt): vastgeschroefd op een werk als De | |
[pagina 27]
| |
vlaschaard (1907), dat één bepaald hoogtepunt in de literaire carrière van deze Belgische auteur was, heeft de hedendaagse lezer al te spoedig Stijn Streuvels afgeschreven als een auteur van boerenromans en landelijke verhalen. Het is de lezer, levend in de verstedelijkte structuren van vandaag, nauwelijks kwalijk te nemen. Alleen, hem is de intrinsieke waarde van een authentiek schrijverschap ontgaan. Of beter, hem werd deze waarde nooit aangebracht. De overgeleverde kritiek waarmee onze literatuurgeschiedenis is gevoed, zit wat Stijn Streuvels betreft vol fouten en platitudes. Het absoluut stellen van de rurale motieven in Streuvels' werk, heeft er voor gezorgd dat hij uitgerangeerd móest worden. Onlangs nog heb ik het voor een groep Leuvense studenten in de filologie heel scherp gesteld: dat, als Streuvels vandaag de dag De vlaschaard had geschreven, hij de problematiek van zijn roman net zo goed op het Leidse plein of in een verstedelijkte kern ergens in Vlaanderen, had kunnen situeren. Waarom? Omdat de natuur, de vlasakkers en de landbouwactiviteiten feitelijk maar decor en hulpmiddelen zijn waartegen zich veel universeler problemen afspelen dan de natuurlijke strijd van een zoon tegen zijn vader. Meteen stuit ik op de derde barrière, misschien een typisch ‘Hollands’ bezwaar. Kijken we naar de Nederlandse literatuur in het algemeen en de na-oorlogse in het biezonder, dan zien we het intellectualiseringsproces sterk groeien. Welnu, deze tendens is in de Vlaamse literatuur (om eens heel boosaardig de splitsing door te voeren!) ofwel afwezig ofwel minder zichtbaar. Een Simon Vestdijk was tot nog toe, in de Zuidelijke Nederlanden, ondenkbaar en alleen in de allerjongste Zuidnederlandse literatuur is de werkelijke intellectualisering begonnen (Georges Adé, Daniël Robberechts). Deze intellectualistische instelling tegenover dit literaire produkt maken dat de inhoud gaat primeren, en met de inhoud de problematiek. Ik generaliseer nogal wat, maar dit terzijde heb ik nodig om op Stijn Streuvels terug te vallen. Als men zich door apriorismen laat betoveren en aldus tot de voorbarige conclusie komt dat deze Zuidnederlander louter een | |
[pagina 28]
| |
schrijver van boerenromans en landelijke verhalen is, is de interesse voor dergelijk geschrijf meteen vernauwd. Daarbij komt dat ten eerste, de mens in verstedelijkte structuren is gaan leven en ten tweede, dat er werkelijk iets mis is gelopen met deze boerenliteratuur. Inderdaad, en dat heeft Leo Ross in zijn comparatistische studie in Streuvelsverband heel duidelijk gesteld: dat soort literatuur werd op het meest tragische ogenblik van onze moderne geschiedenis, tijdens de nazidictatuur, zo omgebogen dat het paste in de ideologie van het Derde Rijk, in de bloed-en-bodemliteratuur. Giono in Frankrijk en Streuvels in België zijn twee representatieve voorbeelden. Hun literatuur leende zich vlot tot deze mystificatie. Maar, en dat moet scherp gesteld worden: met Streuvels' werk kon dit slechts door vervalsing. En ook dàt toont Leo Ross glashelder aan: De vlaschaard (ondermeer een roman die zich gemakkelijk daartoe leende) werd als taalstructuur ontmanteld. Het vertellende deel (dat buiten deze Streuveliaanse taalstructuur gewoon onbestaande is) werd aldus een Vlaamse bijdrage-tegen-wil-en-dank aan de Duitse ideologie. Met een handige truc gebeurde met Streuvels' werk (gedeeltelijk) a posteriori, wat vandaag de dag in Rusland a priori langs de censuur en de daardoor automatisch in werking tredende autocensuur gebeurt (Solsjenitsin, Koetsnetsow). Fout had zeker Frank Lateur (opnieuw die splitsing) die zijn creatief schrijverschap te veel scheidde van zijn privé-bestaan. De na-oorlogse schrijversgeneraties (een deel tenminste) heeft ingezien dat deze opsplitsing niet langer mogelijk, en soms misdadig is. Het pleit wel voor Streuvels dat de creatieve gestalte van zijn werk zo hecht is, dat de splitsing in een formeel en in een inhoudelijk vakje gewoon leugen wordt. Of, zoals Leo Ross aantoont, dat men het MOEST vervalsen wilde men het misbruiken! En hier kom ik even terug op die derde barrière: door een vrij eenzijdige voorstelling van zaken - de rurale begrenzing van zijn werk - is zowel aan de Nederlandse als aan de Vlaamse kritiek ten aanzien van Streuvels iets essentieels ontsnapt: dat zijn gehele oeuvre niet ontstaan is uit een behoefte aan beschrijving of ‘fabulieren’, maar uit een diepe drang naar bezinning over het menselijk bestaan. Dit denkproces werd gestoffeerd | |
[pagina 29]
| |
met rurale rekwisieten, de personnages werden steeds gesitueerd in het plattelandsproletariaat of in de burgerlijke kringen van de derde stand. Dat had twee oorzaken: Frank Lateur werd geboren in Heule, beoefende zijn bakkersberoep in Avelgem en schreef zich de internationale literatuur in te Ingooigem. Dit is, geografisch bekeken, een gemeentedriehoek in de nabijheid van Kortrijk. Dit bracht een enorm isolement met zich mee. Industrialisatie was er compleet afwezig, grootverkeer uitgesloten. Kortom, Streuvels werd geboren, groeide op en leefde in een gesloten, nog bijna middeleeuwse maatschappijstructuur. En Frank Lateur zelf stamde uit de kleine plattelandsburgerij, die méér gebreken dan gaven bezat. Welnu, uitgerekend de opgroeiende Frank Lateur wilde uit deze geslotenheid ontsnappen. Hij deed dit dan ook prompt, langs de boeken om, door het aanleren van diverse wereldtalen en door de studie van de naturalisten en de realisten uit zijn tijd. Hij deed dit door contacten (Verwey, Van de Woestijne, Vermeylen, én - maar dit moet nog dringend worden opgezocht en geverifieerd - zelfs met de Nederlandse anarchisten uit het begin van onze eeuw). Hij deed het door zijn jaarlijkse reizen (Nederland, Frankrijk, Duitsland, de meeste Middellandse zeelanden, Egypte, Palestina). Dit alles deed hij vanuit die diepe aandrang het bestaansmysterie te ontraadselen. Zo is De vlaschaard een denktocht in biologisch vlak. De natuur, bij Streuvels, was een vat met dubbele bodem. Tientallen jaren heeft men maar één zijde gezien en benaderd: de natuur in haar beperkte betekenis van het rurale. Zo kon de Vlaamse romancier en eerste Streuvelsbiograaf Filip de Pillecyn zijn nazistische sympathieën op die Streuveliaanse natuur botvieren. Sommige uitspraken met betrekking tot Streuvels van deze, in Vlaanderen nog steeds hooggewaardeerde literaat, zijn gewoon fascistisch (o.m. dit citaat: ‘Zoals het omstreden land het edelste is waarover en waarvoor kan gestreden worden...’ of, ‘De liefde tot het land is sterker dan de liefde tot het kind.’ uit Stijn Streuvels en zijn werk, in een herziene druk van 1943!) of beter, bijna nationaal-socialistische interpretaties vanuit deze versmalde, rurale visie. Nochtans, natuur zoals Stijn Streuvels ze zag en in romaneske vorm heeft uitge- | |
[pagina 30]
| |
werkt, heeft een diepere dimensie. Ze is Darwinistisch bepaald. Zij slaat op de bezinning over de menselijke soort. De vlaschaard is een denktocht, een bezinning omtrent de continuïteit van de menselijke soort, die door de omkering van de biologische wetmatigheid uitmondend in een verkeerd gerichte agressie (de vader doodt de zoon, niet omgekeerd) het drama verwekt. De man Vermeulen (toevallig boer) en Louis Vermeulen, zijn zoon, zijn symbolen, misschien wel archetypen. Het aandeel nu dat de natuur in enge zin in deze roman vervult, heb ik statistisch onderzocht. Het is zeer gering. De zo gegeneraliseerde, tot platitude geplette beweringen als zou de natuurbeschrijving bij Streuvels (in dit werk, in al het werk uit zijn creatieve periodes) domineren, is gewoon fout. Er dienen tal van nuanceringen te worden aangebracht, wat het descriptieve materiaal in Streuvels' oeuvre betreft. De functionaliteit ervan is honderd procent. Komt daarbij de nieuwe visie in dit ene boek al, van waaruit het vandaag de dag geactualiseerd kan worden, van waaruit op dit ogenblik dit literaire werkstuk opnieuw gewaardeerd en begrepen kan worden: de derde leeftijd. Deze kijk kan rustig voor al het creatieve werk van Stijn Streuvels gelden. Ik bedoel, zijn romans, verhalen en novellen van 1899 tot 1910 en van 1925 tot 1930. Binnen deze twee creatieve perioden, waarin Stijn Streuvels langs het creatieve proces van de schrijfact tot de (meestal onbewust geplande) denkact overging, botst men ten alle kante op deze bestaansbezinning. In De blijde dag (1910) rekent Stijn Streuvels af met het repressieve systeem van een gesloten gemeenschap. De denk- en conflictstof situeert deze auteur trouwens meestal in gesloten structuren, ik denk hierbij aan de bakkerij in Jantje Verdure (1903), aan de ast in Het leven en de dood in den ast (1925), aan het gehucht in De teleurgang van den Waterhoek (1927), aan de hoeve in De vlaschaard (1907), aan het door de driehoek geometrisch begrensde dorp in Dorpsgeheimen 1 en 2 (1904) en aan het weeshuis in De blijde dag. Een kortweg schitterende roman, maar zeer lang als een buitenbeentje in het verzamelde werk van de Lijsternestbewoner opgevat. Door sommigen nu | |
[pagina 31]
| |
nog gewoon gezien als een afrekening met het internaatsmilieu, dat de jonge Frank Lateur aan den lijve heeft ondervonden. Bij nadere analyse krijgt deze roman echter een veel universeler betekenis. Autocratie en vooral geestelijk despotisme worden er op de korrel genomen. Op geraffineerde wijze functioneert hier ook de realistische beschrijving van gebouwen, lokalen en personages biezonder goed. Weinig moderne auteurs hebben zo'n pakkende story over de hersenspoeling geschreven. In de zo dikwijls geroemde novelle, De oogst (1902) met het verhaal over een jonge kerel die tijdens de bietencampagne in Frankrijk onder een zonnesteek bezwijkt, is de natuur en vooral de zon opnieuw te veel beklemtoond. In een door de Vlaamse Academie gepubliceerd essay Stijn Streuvels, een sociologische balans komt prof. Weisgerber mijn stelling affirmeren: niet de zonnesteek doodde Rik, maar de sociale omstandigheden die zo ongunstig waren en Rik gedwongen hebben aan deze bietencampagne deel te nemen, of zoals Weisgerber het formuleert: ‘Fatum is hier synoniem niet met natuurkrachten, maar met sociaal-economische wantoestanden: de misbruiken die de mens aan die krachten weerloos overleveren’. In Jantje Verdure, een 106-blz. tellende novelle uit de prozabundel Dorpsgeheimen 1 (1903) beschrijft Stijn Streuvels het proces van een mank gelopen huwelijksrelatie. Hoofdpersonages zijn een bakker en zijn vrouw. Aanleiding tot het schrijven van en modellen voor zijn verhaal vond hij in zijn directe omgeving. Als Frank Lateur had hij inderdaad een tijdlang bij een Jantje Verdure helpen bakken. Maar daar houdt dan ook elke gelijkenis op. Deze meesterlijke novelle (eigenlijk een korte roman) is één dieptepsychologische tocht langs en doorheen het raadsel dat de mens is. Opnieuw een denkproces, een visie op huwelijk en samenleven. Deze problematiek boeide Streuvels bijzonder, hij komt er op terug in het structureel heel wat complexere werk Het leven en de dood in den ast (1925), Kerstwake (1928), in De teleurgang van den Waterhoek (1927), in Minnehandel (1904) en Langs de wegen (1902). Vooral Minnehandel sluit zo nauw aan bij de probleemstellingen, waarvan grotere groepen zich meer en | |
[pagina 32]
| |
meer bewust worden: hoe de volwassenheid de contestatie stikt, hoe de realiteit van de establishment de jeugddromen bevriest. Ze is dan ook te gek om los te lopen, die mythe van Stijn Streuvels als ruraal schrijver; nochtans blijft ze leven in onze literatuurgeschiedenissen en in het onderwijs. Gek, maar zó gek niet! Als men vertrekt van de hypothese dat er twee schrijvende Streuvelsen zijn geweest, enerzijds een creatieve Stijn Streuvels (in de perioden boven geschetst) en anderzijds een Frank Lateur die zijn boeken signeerde met de naam Stijn Streuvels (periode van 1910 tot 1925) en daarbij weet dat Stijn Streuvels in deze periode van schrijfmoeheid in de natuurbeschrijving gevlucht is, ontgoocheld als hij was in de mens en het bestaan (als gevolg van de Eerste Wereldoorlog), dan wordt al een deel van de mythe duidelijk. Een ander deel wordt duidelijk, als men weet dat Frank Lateur een brave burger was, een goede huisvader, vier kinderen had en bovendien katholiek was; aan katholieke schrijvers, die werkelijk creatief kunnen meetellen in het grote schrijfconcert is geen enkel land rijk, zeker België niet. Van in de aanvang al, met inbegrip van mogelijke banbliksems en kerkelijke censuur, heeft de katholiek georiënteerde kritiek zich van Stijn Streuvels' werk meester gemaakt (Filip de Pillecyn en André Demedts zijn beiden reactionair katholieke romanciers én Streuvelsbiografen) en werden al spoedig de scherpste hoekjes in diens werk afgerond. Een afgevlakte interpretatie was niet moeilijk, men had slechts de klemtoon op de beschrijvende aspecten en de impressionistische schrijftechniek te leggen en het kritische broodje was gebakken. In het oktobernummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, 1946, heeft de toen nog jonge Vlaming Karel Jonckheere in een achttal bladzijden omvattende schriftuur, voor het eerst expliciet op het heidense karakter van Stijn Streuvels' werk gewezen. Dit is dan ook in die ruim zestig jaar Streuvelskritiek, een van de weinige stemmen in de richting van een nieuwe visie op Stijn Streuvels geweest.
In een brief van 15 juli 1965, nadat Stijn Streuvels mijn nieuwe kijk op zijn werk had leren kennen, schrijft hij de voor de Nederland- | |
[pagina 33]
| |
se kritiek in het algemeen, bedenkelijke opmerking: ‘Nu kan ik over een en ander mediteren en ik geloof dat Gij over de heele lijn gelijk hebt. Ik heb inderdaad altijd het gevoel gehad dat mijn boeken niet door mij maar door een onbekende, mij vreemde geschreven zijn. Ze zijn buiten mij ontstaan. Vandaar misschien dat zij onder pseudoniem op de markt zijn gekomen. Aan de vele dingen door U opgediept had ik nooit eerder gedacht als dingen in het onderbewuste ontstaan.’ En elders schrijft de toen vijfennegentigjarige: ‘Het geeft inderdaad een andere kijk en een nieuwe interpretatie over mijn werk. Een beetje laat, maar nooit te laat (Ik kan wachten!)’ Uitgerekend dit onbewuste proces bij Stijn Streuvels dat tot een voortdurende existentiële bezinning voerde, lijkt me zo boeiend. We staan voor het fenomeen van een literaire Jekyll en Hyde. De gehele figuur van deze West-Vlaming is trouwens een boeiend studieobject, voor wie gelooft in de gelaagde mens. Dat de biologische instelling van Stijn Streuvels hem fel heeft geconditioneerd in zijn kijk op de menselijke samenleving, kan als beperkend voor zijn oeuvre worden aangezien. Maar alle goede literatuur die op het leven ingrijpt, is beperkt. In het segment door de auteur getrokken, moet de levende lezer de contouren van de cirkel maar voor zichzelf zien te trekken. |
|