Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Aan mijnen vriend, F. Stork, M.D. (Mij meldende, dat hem een jonge Stork geboren was.) Uw jonge stork, ofschoon hij nog niet vliegt, Heeft eensklaps vlug en vrolijk mij gemaakt; Verveling had me in diepen slaap gewiegd, Hij kleppert blij.... en zie, ik ben ontwaakt! Het lust mij thans uit ruime borst te zingen: Want hij voorspelt geluk en zegeningen. [pagina 172] [p. 172] 'k Zie reeds, hoe hij, in schoonen vederdos, Zijn' kracht beproeft tot een' verheven vlugt; Hij klapwiekt vrij, van de aardsche kluisters los, En meet met starend oog het ruim der lucht: Haast zal hij fier op breede vlerken zweven, Om, stouter eens, den ad'ler na te streven. Maar hoe! 't is of ik van uw' zoon niet zing De kunst verwerpt wel mijne beeldspraak niet; Doch 't moederhart wenscht voor haar' zuigeling Een' zoeter toon en een gevoelig lied; En vader juicht: ‘mij is een zoon geboren!’ Hier moet de vriend de taal van 't hart doen hooren! Ik volg dien wenk, en roep het welkom uit! Een zoon - triomf! ik juich in zijn bestaan; De vreugd beweegt de snaren van mijn' luit, Als 't lentekoeltje de eerst ontloken blaân; Het speeltuig lispelt zacht, om 't welkom te herhalen, Als de echo 't lied herhaalt der jubelende dalen. [pagina 173] [p. 173] Ja! welkom, teed're zuig'ling! hoor Mijn' zangster bij uw wiegje kwelen! Mogt hare stem door 't jeugdig oor Uw jeugdig hartje lief'lijk streelen! ô! Dat de zoete harmonij Der Goddelijke poëzij Met de ed'le, stille zucht welluidend zamenstemde, Zucht, die Natuur door moeders mond Bij uw geboort' ten hemel zond, Toen moederlijk gevoel u aan den boezem klemde! Heil, heil u, eerstgeboren zoon, In wee gebaard, in liefde ontvangen! Klinkt reeds voor u mijn jubeltoon, Blijf eeuwig waard' der dicht'ren zangen! Leef! leef! wees edel, braaf en goed! De deugd blink' rein in uw gemoed! De waarheid moge uw' borst met heilig vuur ontvonken! Wees fier! veracht het volksgeschreeuw! Wees vrij! en huldig nooit eene eeuw, In sporelooze weelde en slavernij verzonken! [pagina 174] [p. 174] Juicht, oud'ren! brengt voor 't dierbaar pand Uw' lofzang toe aan d' Albehoeder! Zijn zorg vertrouwt de teed're plant 't Eerst aan de zorg der teed're moeder: Zij is u veilig toevertrouwd, Vriendin! ik heb uw' liefde aanschouwd, Wanneer ze beurtelings uw' borst verscheurde en streelde; o Moeder! wie doorgrondt uw hart? Gij lijdt bij uwer kind'ren smart, En voelt bij hunne vreugde eene onnadenkb're weelde. Groei, teeder spruitje, groei en bloei! De moederzorg strekke u ten zegen! Dat uchtenddauw uw blaân besproei'! En milde, vruchtbare avondregen Uw wortels lave en voede en drenk', U zuiv're levenssappen schenk', En geur'gen bloesemtooi en frissche en weel'ge loten! Praal met een' rijke bladerkroon! Spreid kracht en majesteit ten toon! Bescherm het zwak plantsoen, aan uwen voet ontsproten! 1810. Vorige Volgende