Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] In de vriendenrol van den heer Mr. Rhynvis Feith. Wat vraagt ge, grijze Feith, zou 'k aan den rijken krans, Die uwen schedel siert, een ned'rig tuiltje hechten? Neen! neen! 't is Phebus zelf, die d' eerlaurier mogt vlechten, Zijn glans omstraalt uw' kruin en mij verblindt die glans. Neen, gunst'ling van de Goôn en liev'ling der Natuur! Mijne onbedreven hand durft hier geen bloempje plukken: Ik voel mij door uw' kunst verteed'ren en verrukken; Doch haar te zingen? neen! 't ontbreekt me aan moed en vuur. [pagina 142] [p. 142] Gij praalt in d'achtb'ren rei, die d' echten smaak hersteld En zuiv'ren gloed voor 't schoone in Neêrland heeft ontstoken: U dankt de poëzij - gij hebt de boei verbroken, Waarin geleerde waan de schoone hield bekneld. 't Gevoel is de ed'le bron, waaruit uw dichtstroom vliet; De wel ligt in uw hart en 't hart gloeit in uw zangen; 'k Blijf aan uw' teed're lier, vol zielsverrukking, hangen, - Ik baauw haar galmen na, maar tref haar toonen niet. Hoe blonkt ge in held'ren glans op Neêrlands gloriebaan, Als ge in den schoonsten strijd om d'eerlaurier mogt dingen! Wie 't waagde tegen u moest straks uw' roem bezingen: De zege was beslist, greept gij het speeltuig aan. U kroont het vaderland. Zijn dichteren, om strijd, Vereeuwigen uw' naam in vaderlandsche zangen; Gij mogt de hulde van Germanje zelfs ontvangen, En Klopstock heeft zijn hart aan 't uwe toegewijd. [pagina 143] [p. 143] U vlocht van Winters hand een' krans in 't jeugdig haar; Zijn ga heeft in dien krans een' schoone bloem geweven; Een Pater wilde aan u zijn' laatsten dichtsnik geven, En Neêrlands Sappho noemde u Nederlands Pindaar. De Bosch verheft uw' lof op Maro's grootschen toon; De Kruyff wil de achttiende eeuw naar u, mijn dichter, noemen; Van Hall is 't eers genoeg, mag hij u stam'lend roemen, En Stuart dankt u 't vroegst gevoel voor 't goede en schoon. U zingt Wiselius, schoon 't hart van rouw bezwijk'; U wijden, broederlijk, de Klyn's hun zachte toonen; U zingen Tollens, Loots - Apollo's troetelzoonen, U zingt der zang'ren roem, de groote Bilderdijk. Wat vraagt ge dan van mij?.. Ach! mij verblindde uw roem! Een blijk van uwe gunst - dit wilde uw hart mij geven: Het streelt mijne eerzucht, dat mijn naam hier staat geschreven, En 'k ben er trotsch op, Feith, dat 'k u mijn' kunstvriend noem'. Vorige Volgende