Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Morgen en avond. Ik bemin u, schoone morgen! Als de zon in 't oosten rijst, En 't gevederd koor der zangers Juichend zijnen Schepper prijst; Als de zachte dauwdrop sierlijk Op de geur'ge bloemen blinkt, En geheel de ontwaakte schepping Vreugd met volle teugen drinkt. Maar ik min u meer, o avond! Als ge ons hart tot minnen wekt, En 't geheim genot der liefde Met uw schaduwen bedekt; [pagina 103] [p. 103] Als ge ons in uw koele dreven, Vol vertrouwen, binnenleidt, En in 't heiligdom der minne Frissche geuren hebt verspreid. Schoone morgen! teed're liefde Duldt uw blinkend aanschijn niet; Licht en stralen zijn bespieders, Die het bloode meisje vliedt. Als de zoon der blonde Aurore, Hesperus, met zachten glans 't Zilverkleurig licht doet schijnen Van des hemels blaauwen trans; Als de dochter van Latone Latmos herder teeder kust, En haar schoone tweelingbroeder Zijnen gloed bij Thetis bluscht; [pagina 104] [p. 104] Dan, dan is het tijd van minnen, Dan wordt ziel met ziel gepaard: Als Apol bij Thetis sluimert, Daalt Dione neêr op de aard'. Ja, ik min u, lieflijke avond, Die ons hart tot minnen wekt, En 't geheim genot der liefde Met uw schaduwen bedekt! o! Hoe menig zoete stonden Hebt ge reeds mijn hart bereid! Ja, ik min u, vriend der liefde! Priester der vertrouwlijkheid! Vorige Volgende