Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] De liefkozingen. (Het Fransche van den Heer Roelants gevolgd.) De knaap, nog naauw bestraald door 't eerste levenslicht, Wordt liefderijk gestreeld door zoete kozerijen, Die hij, bij d' eersten lonk van 't schalksche Minnewicht, Op zijne beurt verkwist aan lieve maagdenrijen; Hij koost, als man, zijn' gade.... en snelt die tijd voorbij, Moet hij zijn' zielsvriendin den dood ter prooije geven, Zijn kind'ren troosten hem, hun zoete kozerij Versiert nog d' avond van zijn leven. De droeve liefkoost meê: hem doet in 't ak'ligst uur Het schaduwbeeld der hoop nog zoete vleitaal kwelen; Het liefkoost al, wat leeft; gij liefkoost, o Natuur! Ziet, hoe de golfjes zacht de bloemrijke oevers streelen; De dart'le zephir kust de jonge lenteroos, Ze doet, op zijn gevlei, het maagd'lijk knopjen open; De teed're jong'ling mag door liefde's zoet gekoos De teed're maagd tot liefde nopen. [pagina 83] [p. 83] De grijze Anakreon, de vriend der Minnegoôn, Gevoelde 't liefde - vuur in zijnen boezem gloeijen: Hij minde, en dronk, en zong; een meisje, jeugdig - schoon, Deed door liefkozerij zijn' lentetijd herbloeijen. Ach! mogt, in d' ouderdom, een teed're schoone ook mij Met zachte koorden aan 't genot der liefde binden! Mogt ik mijn' blijde jeugd, door zoete kozerij, In d' arm der liefde wedervinden! Ja! liefde, gij alleen, gij zijt mijn zaligheid, Mijn vreugd, mijn heil, mijn troost, dewellust van mijn leven! Wat mij aan de aarde boeit, wat mij bekoort en vleit, 'k Wil 't al, Constantia, voor uwe liefde geven! Ja, streelend is het zoet, dat uwe gunst mij biedt! Laat and'ren wierookgeur aan eer en schatten wijën, Al 't goud van Peru's kust is slechts een blinkend niet Bij één' van uw liefkozerijen. Vorige Volgende