Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] Amor. Vivat Amor! Amor leve! Amor is der herd'ren vrind, En van alle lieve meisjes Wordt hij teederlijk bemind. In het land, waar Phebus 's morgens De oosterkimme gloeijend kust, En waar hij zijn' gloed des avonds In den schoot van Thetis bluscht; In de streken, waar de hitte Den getaanden moor verbrandt, En dáár, waar de sneeuwbewoner Op Kamschatka klappertandt; Overal, waar wezens wonen, Wie slechts bloed door de ad'ren vliet, Juicht men: ‘vivat! vivat Amor, Die ons zoo veel gunsten biedt!’ [pagina 80] [p. 80] Naauwlijks heeft het jeugdig meisje Pop en speelgoed afgelegd, Of het teêrgevoelig hartjen Is aan 't lieve kind gehecht. En wanneer het peinzend knaapje Tol noch vlieger meer bekoort, Heeft het pijltje van den schalkert Reeds zijn jonge borst doorboord. Vruchtloos prevelt 't oude besje: ‘Amor is een stuursche vent!’ IJlings zuchten duizend monden: ‘Ach! gij hebt hem nooit gekend!’ Spijtig gromt een kromme tante, Eens zoo lelijk als de nacht: ‘Venus zoon is niet bevallig, En ik heb hem steeds veracht.’ ‘o! Geen wonder’ - denkt het nichtje, Dat haar' tante stil bespiedt - ‘Amor mint de schoone meisjes, Maar verdraaide zusjes niet.’ [pagina 81] [p. 81] Vruchtloos preekt een gouvernante: ‘Wacht u voor Cythere's zoon!’ Slechts één blik - weg zijn de lessen! Want de knaap is hemelsch schoon. Nergens is men voor hem veilig, In geen' burg, die roovers tart: Amor sluipt door reet en spleten, En brengt de onrust in het hart. Overal, in velden, steden, Zendt hij zijn bespieders rond, En in kloosters en in kerken Heeft hij menig hart gewond. Zwijgt dan, besjes, zwijgt dan, tantes, Door den vuigen nijd verblind! Amor is ons allen heilig! Amor is der maagden vrind! Herders, nimfen, allen roepen: ‘Vivat Amor! Amor leev'!’ De echo's roepen langzaam tegen: ‘Vivat Amor! Amor leev'! Vorige Volgende