| |
| |
| |
De liefde.
Gij, wie men heilig noemt,
Wier deugd de wereld roemt,
Die regt doet op uw paden,
Die d' armen bijstand biedt...
Ach! ijdel zijn uw daden,
Wat gij ook moogt verrigten -
Zoo 't niet uit liefde vliet...
De glans van al uw pligten
Is slechts een blinkend niet.
| |
| |
Schoon gij 't heelal doorrent,
Der zonnen zwaai moogt meten;
Het diepst geheim bespiedt,
Verborgenheên kunt weten,
Schoon ge Eng'len talen spreekt,....
En 't hart geen' liefde kweekt,
Door haar niet wordt bewogen, -
Hoe trotsch uw kennis praal',
Ge blijft, bij uw vermogen,
De liefde is altijd rein;
Zij blinkt als een fontein,
Wier helder-tint'lend water
Kristallen stralen schiet,
In zilv'ren golfjes vliet.
| |
| |
De liefde is nimmer koel;
Ze gloeit van 't reinst gevoel,
De liefde is teêr en zacht;
De liefde is ligt bewogen,
Ze smelt bij jammerklagt.
Vergeet, verdraagt en lijdt;
Zij oogst voor beter leven;
Zij helpt, zij troost, zij raadt;
De liefde denkt geen kwaad.
Haar gloed is wijd verspreid,
Zij koestert blanken... zwarten...
Zij heeft haar' dienst alom,
't Altaar in alle harten,
| |
| |
Ze blinkt verheven - teêr
Het hard en nev'lig duister
Wijkt voor haar' held'ren glans:
Zoo blinkt met zachten luister
De maan aan 's hemels trans.
Met heester, bloem en plant,
Gelaafd wordt door den regen,
Zoo wordt het hart besproeid,
Als zij, vol troost en zegen,
Van 's Heilands lippen vloeit.
Ze leeft en gloeit en gloort
Het merk van Godlijkheid.
| |
| |
Waar zij haar' zetel sticht,
Daar rijst een heerlijk licht,
Daar wil de Godheid wonen;
Daar troont een Eng'lenrij,
Daar klinken zuiv're toonen
Ze bloeit in 't bloemrijk dal,
En klettert in den regen;
Waar zij den sterv'ling vleit,
Daar druipt het al van zegen
En zwelt van vruchtbaarheid.
Die gloeit voor 't hoogste doel,
Voor 't heil van 't menschdom ademt!
Gij, dan op 't hoogst verrukt,
Als gij 't heelal omvademt
| |
| |
Ofschoon gij harten vindt,
Nog blijft uw rein gemoed
Voor 's broeders heil bewogen
Door liefde's zachten gloed.
U, wien geen ondank grieft,
Van 't Eng'lendom geliefd,
En boven de aard' verheven,
U, rijp voor de eeuwigheid,
|
|