Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Het geluk. Wat poogt ge, sterveling, vermetel? Wat klaagt ge, morrende, om uw lot? En hoont zelfs op zijn' heil'gen zetel Den heil'gen, vlekkeloozen God? Wat doet uw' borst zoo rustloos hijgen? Wat zwoegt ge en wenscht gij te verkrijgen? 't Geluk, dat altijd heerlijk schijnt? Gij tracht een' luchtbel na te jagen; Gij grijpt... en ach! gij durft het wagen De hooge Godheid aan te klagen, Wanneer die bel in damp verdwijnt! [pagina 20] [p. 20] Hoe! de Eeuw'ge, die door lout're goedheid Aan u het aanzijn schonk uit niet; Die bronnen, vol verheven zoetheid, Weldadig voor u stroomen liet; Die onuitputbaar is in liefde; Wiens vaderhand, wanneer ze griefde, Ook balsem aanbood voor de pijn; Die vreugde en droefheid wijslijk mengelt, Door lijden harten zamenstrengelt, Reeds hier voor de eeuwigheid verengelt.... Zou 't voorwerp van uw klagten zijn! Bloos! ken Hem nader, die de wereld Met de eêlste gaven rijk bestrooit; Die 't prachtig firmament beperelt, En 't oost met blinkend purper tooit; Die geur'ge bloemen, vruchtb're kruiden Bewasemt door den gloed van 't zuiden, En 't zuid door zefirs adem koelt; Van wien we, ondankb're stervelingen, Steeds onverdiende gunst ontvingen, En, boven al die zegeningen, Een hart, dat zijn geluk gevoelt. [pagina 21] [p. 21] Dat hart is meer dan goud en schatten, Dan koningskroon en schepter waard; 't Kan werelden in zich bevatten, En 't gloeit nog op het puin der aard. Wanneer u Rafaëls vermogen Of Haydn's kunst hield opgetogen, Als Vondel u een Godheid scheen, Als liefde en vriendschap u doen blaken, En de aarde tot een' hemel maken.... Wat zaligheid gij dan moogt smaken, Dank, sterveling, 't uw hart alleen! Wat mort gij? zink in 't stof ter neder! En bloos, en kniel, en stamer.... God! Ja! God is Vader! goed en teeder! Bid aan! bid aan! rust in uw lot! Leer stil gelijk een kind te zwijgen, Opdat ge een harte moogt verkrijgen, Dat altijd zegt: 't is wél gedaan! Wil u geheel d' Algoedheid wijden! Dan zult ge u als een kind verblijden, En danken onder 't grievendst lijden; Het lijden zelfs brengt zegen aan. [pagina 22] [p. 22] Poog, sterv'ling, dan niet door te dringen Naar 't geen voor u in nev'len ligt! Noch in uw' waan het lot te dwingen, Welks loop de hoogste wijsheid rigt! Wil naar geene ijd'le schaduw haken! Geniet! er is zoo veel te smaken; - Schep u geene ingebeelde smart! Zoek nimmer schatten op te delven, Geene eer in weidsche praalgewelven! Maar zoek, maar vind het in u-zelven! 't Geluk woont in uw eigen hart. Vorige Volgende