Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Stemme: Mon confesseur est rude, &c.1. Raar voorwerp van mijn Liefde,
Mijn waarde Sulamith,
Mijn Bloed-schat, mijn Geliefde,
Die mijne Ziel besit;
Hoe, wild gy voor mijn zuchten
En smeeken altijd vluchten,
Ach Ziel-lief! hoe is dit?
2. Hoe, wierd gy nooit bewogen,
Door 't geen ik heb gele'en?
Tot Liefd' en mededogen,
Daar 'k leed om u alleen,
Sint my mijn Moeder baarde,
Tot dat ik van der Aarde
Moest scheiden met gesteen.
3. Kom sie dog eens te rugge,
Hoe ik het vinnig slaan
Der Beuls, op hoofd en rugge,
Om u heb uitgestaan;
En hoe de qualster-kladden,
Mijn droevig aansicht hadden
Bedekt en overla'en.
4. Gy waard als doen vol schulden,
Die 'kvoor u heb geboet,
Nog heb ik moeten dulden,
Dat my mijn dierbaar bloed
Wierd afgetapt; mijn leven
Heb ik voor u gegeven;
Raakt zulks niet u gemoed?
5. Kom gaan wy met ons beyen
| |
[pagina 174]
| |
Op 't kneek'lig Galgen-veld;
Laat daar u oogen weyen:
Zie daar een Kruis gesteld,
Waar aan der beulen vuisten,
My, uwenthalven, kruisten,
Met een verwoed geweld
6. Daar wierd ik opgebonden,
Genageld en gehecht.
(Ik yz' nog voor die wonden!)
En soo om hoog gerecht,
In 't oog van groote Scharen,
Van Volk'ren, die daar waren
Beschouwers van dat Recht.
7. Dat heb ik moeten lijden,
Eer ik voor u voldeed;
En eer ik u bevryden
Kon voor 't aanstaande leed,
Dat gy ten eeuw'gen dagen,
Zoud hebben moeten dragen:
Toond dat gy zulks wel weet.
8. Ey wild u Lief bedaren!
Gun my uw' liefde daar
Ik u om smeeke; waren
U Zinnen mywaards. Maar
Wild gy my nog versmaden,
Ziet dat mijn ongenaden
U ook niet wedervaar.
A.G. UIT. |
|