Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijStemme: O Mazarin voicy triste Nouvelle, &c.1. Ik loov' en danke God, zeide een Heiden,
Dat hy my reed'lijk mensch geschapen heeft;
Een Wysheer van 't gering Grauw afgescheiden,
En dat hy door Geboort' my 't regt nog geeft
Aan 't dierbaar Borger-recht
Der Stad Atheen.
Trok daar uit d'Heiden slecht
Zoo groote reen // Tot ondankbaarhe'en.
| |
[pagina 152]
| |
2. Wat oorsaak heb ik dan mijn God te loven,
Die my geen Heiden maar een Christen schiep,
Die m'uit de duisternis nog daar en boven,
Tot 't heerlijk licht zijn 's Evangelys riep,
En die my door zijn Woord
En Geest verlicht:
En sterkt nog voort en voort
Mijn ziels gezicht // Met hemels licht!
3. Met Wysheid komt hy mijn verstand bestralen,
Die niet slegts Wereldsch maar recht Hemelsch is!
En laat my voedzel voor die Wijsheid halen
Uit zijn ziel lichtende Getuigenis,
Terwijl de Wijsgeer morst
En wroet in d'Aard';
En naspeurd, zoekt en vorscht
Der dingen aart // Van klein een waard;
4. Nog doet hy door 't Geloov' my sien op huiden,
Dat 'k van een plaats niet slechts Geboorling,, ben,
Voor-teelder van Geleerd' en Grote Luiden:
Maar dat ik tot die Stad Behoorling // ben
Van Gode zelfs gebouwd;
Daar staat en trans
Zijn overkleed met goud
En alles hands // Met Paarlen glans.
5. Ik ben een Huis-genoot in 't Huis des Heeren,
Een Mede Borger van het Sion Gods,
(Al schoon ik hier moet sukk'len en verkeren)
Daar op zoo ben ik moedig, groots en trots.
O! daar op draag' ik roem,
En acht' gering
Al 't wereldsch: want ik noem
My zonderling // Een Hemeling.
6. Hoe lang, ô Heilig God en Hemesch Koning!
Zal ik nog Vreemdeling in Mezech zijn?
Wanneer zult gy my in uw zaal'ge Woning
Eens stellen vry van alle ramp en pijn?
| |
[pagina 153]
| |
Dat my drukt op Aard,
Wild, Vader, my
Opnemen Hemelwaard,
Op dat ik by // U Eeuwig zy.
A.G. |
|