Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijStemme: Psal. 146. Of, Rozemond die lag gedoken, &c.1. Opgeblase Hovelingen,
Vol van dampen, wind en waan;
Die malkanderen verdringen
Om 't dichst' by uw Prins te staan,
Die derhalven door de Nijd
Byna heel verslonden zijt.
2. Die uw hooren, die uw zeggen,
Tijd en vlijt, uw list en kunst,
Dag en nacht zoekt aan te leggen
Om een hand vol menschen gunst;
Dat u dikwils dan nog mist
Als gy daar het meest op gist.
3. Maar een woordje, maar een daadje,
Maakt u haat'lijk by u Vorst,
Of een Oore tuiter haatje,
Die uw naam en eer bemorst,
In u afzijn, by uw Heer,
| |
[pagina 150]
| |
Daar mee leid uw hoop ter ne'er,
4. Na veel woelen, na veel hopen,
Na den dienst van menig jaar,
Gaat men uw Herts-timmer slopen
Dat zoo hoog gerezen waar;
Daat'lijk van de lucht verzwind
Van u Hoogmoeds blaas vol wind.
5. d'Oogen, 't oor, 't hert van den Koning
Word u onverhoeds ontzeid;
Uit zijn hoog verheven woning
Word gy smaad'lijk weg geleid.
Ziet eens sterff'lijk menschen Zoon,
Dit is vaak der Princen loon
6. Maar die in het Hof verkeeren,
In dat Heilig heerlijk Huis,
Dat den Opper Heer der Heeren
Heeft getimmerd op zijn Kruis.
Die daar is een Hoveling
Word nooit geen Verschoveling.
7. Ja al wie ten dienst wil komen
By dien Vorst, wie dat hy zy,
Word genadig aangenomen,
En die blijft voor eeuwig by
Zijnen Koning; geen geval
Hem ooit daar van scheiden zal.
8. Feild daat iemand in zijn plichten,
d'Hoere ziet zijn zwakheid aan,
Ja zijn zwakste dienst verrichten
Houd hy al voor veel gedaan.
Valt daar iemand plomp en grof,
Hy recht hem weer op uit 't stof.
9. Gy behoeft geen mensch te vrezen,
In dat Heerlijk Hofgezin,
Dat hy u mocht schaad'lijk wezen,
Men is eens van ziel en zin;
Niemand daar zijn vreugd beklaagd,
| |
[pagina 151]
| |
Want de Nijdt daar niemand knaagd.
10. d'Een zorgt daar soo zeer voor d'ander
Als elk voor zich zelven doet;
Zy zijn vrolijk met malkander
Om malkanders heil en spoed;
Niemand is voor zich alleen,
Maar elk arbeid voor 't gemeen.
11. Niemand vind zich hier bedroogen
In het einde van zijn dienst;
Maar hy sal zich sien verhoogen
(Uit gena'e, niet uit verdienst)
Tot een Koninklyke Staat,
Die in Eeuwigheid bestaat
12. Hemels Koning, die uw Vrinden
Met onwelkb're Kroonen kroond
Laat my by u gunste vinden,
Mijn onwaardigheid verschoond,
Op dat ik in d'Hemel zaal
Hier na ook als Koning praal.
A.G. |
|