Dichtkundige ziele-zangen(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Den Alles Vermogende Door 't Geloove. DAn als Godts Geest mijn ziel bewerkt Die duiz'lig leid daer heenen; En met zijn kracht haar zwakheyd sterkt, Ja regt weer op de beenen; Dan acht ik quelling, leed, verdriet, Of een'ge wanspoed min als niet. 2. Al schiet den Satan tegen my Zijn doodelijke flitzen; En komt de Helsche Raserny En 's Werlsch op my aanhitzen; Hoe fel en vinnig datse wo'en Ik lachg' met al hun rasend doen. 3. Den Naam mijns Gods is my een Borcht, Zijn vleug'len my bedekken, Waar heen ik tijdig onbesorcht, In tijd van nood vertrekken; [pagina 148] [p. 148] Daar blijv' ik wis en veilig staan, Tot dat de stormen overgaan. 4. 't Geloov', het wapen van mijn ziel Dat neem ik dan ter handen: Schoon al de Wereld op my viel, Ik maak haar macht te schanden. Ik vell' en breng het al ten val, Want door 't geloov' vermag ik 't al. 5. Gebeurd het dat der Slangen zaad My prikkeld in de hielen: Dat uitterlijke leed en quaad Doet voordeel aan mijn ziele. Ja 't argste dat mijn iemand doet Bevordert my het grootste goed. 6. Indien men my mijn goed ontneemd, Mijn Huizen en mijn Erven, En (met een woord) van all's vervreemd; Ja doet m'als Balling zwerven, Ik kreun' des niet; ik weet wel dat My God bewaard een Eeuw'ge schat. 7. Ontrooft men my mijn Naam en Eer, En word mijn faam bezwabberd Door lastering, 't queld my niet zeer, Hoe vuil men my bekladderd, Neen, want mijn roem, mijn lof en Eer, En zoek ik niet als by den Heer. 8. Of zoo 't geweld nog hooger klimt, En doel-oogd na mijn leven Zoo dat het schuimbekt, bruld en grimd, En bars komt tegenstreven; Wat 's dat? wanneer zy 't Ligchaam knod Dan voerd het mijne ziele by God. 9. Zy neemt van my het Tijd'lijk af Om 't Eeuwig my te geven, Haar strengheid vald my zwaar nog straf; 'k Wil daar niet tegenstreven; [pagina 149] [p. 149] Zy rukt mijn ziel uit al haar noot, En doet my leven door de Doot. 10. O God in my de kracht verwekt Van uwe Geestes Werking; Mijn Ziel tot dees aanmerking trekt In mijn Geloofs versterking, Op dat ik, wat mijn hier ontmoet', Nooit flauw werd; maar hou lust en moet. A.G. Vorige Volgende