Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 120]
| |
Toon: Courante Monsieur. Of: Gelukkig Bruilofs Feest, &c.1 Alleen Alweerdig Godt,
U Kind'ren deel en lot!
Die om een sondig Niet, en boos gedrogt,
Hebt soo een Heil besteld en uitgewrogt:
Dat Aard' en Hemel moet verwondert staan,
Wanneer z'uw wijsheid daar in merken aan:
U Voedsterling te laten 's Hemelsch throon;
Om 's Menschen wil te worden 's Menschen Soon.
2. Ach! dat mijn domme Ziel
Doch nu eens neder viel
Voor uwen throon en Heil'ge Majesteit,
En kenden 't Heil datter in Jesus leit!
Ja datter eens een straal van boven quam,
Die 't oog, en hert, en ziel geheel in nam,
Op dat ik kennen mocht uw' Heerlijkheid.
En sien mijn walgelijke sondigheid.
3. O Jesu, als Propheet
Leerd my dan, dat ik weet,
Wat 't zy te dienen sulk een Heiligheid,
Als Priester schenkt my uw' geregtigheid,
Om dat wanneer 'k voor God verschijn,
Door Jesu bloed eerst mag geheiligt zijn
Als Koning neemt mijn hert geheelijk in,
En buigt, regeerd, en stierd dat na u sin.
4. Drie een'ge Heiligheid!
En Heil'ge Drie eenheid!
| |
[pagina 121]
| |
Voor wien het Hemels heir en d'Eng'len schaar
U Heerlijkheid uitroepen voor en naar,
Ja daar de Heilige voor uwen throon
U loven Vader, Heil'ge Geest en Soon;
Haar Kroonen werpende voor u ter neer,
En singen Heilig, Heilig, Heilig Heer.
5. Ach dat nu ook een schigt
Quam van u aangesigt!
En daalde tot in 't binnenst van mijn hert,
Ja dat mijn Ziel daar door getroffen werd:
Op dat ik in mijn Nietigheid verdwijn,
En 't Schepsel Niet, maar Gy het Al moogt zijn:
Dat by my alle eigen zy vermijd,
En ik u dien, om dat gy 't weerdig zijt.
6. Geev' Jesu dat ik dan
Alles versaken kan,
Hoe lieff en soet 't voor 't vleesch ook wesen mogt:
Want ik ben uw' en Gy hebt my gekogt.
Laat ik alleen maar doen u Wijse Wil,
En zijn onder uw' handelingen stil'.
O Jesu lief! toond dat gy Koning zijt;
En dood in my al 't geen u Rijk benijd.
7. O Koning op u kracht
Ik dan alleen maar wacht:
Gebied gy dan ik ben u onderdaan,
En moet ja sal U nu ten dienste staan.
Geen vreemden Heeren dienst my nu meer lust;
Want die is door uw' liefd' geheel geblust,
Gy, Gy mijn soete Jesu, Gy alleen
Zijt al mijn lust en Koning, anders geen.
8. Ik treed' dan in den vloek,
Dat 'k u Alleen maar soek;
En my geheel soo aan u overgeef,
En 'k nu voor my niet meer, maar voor U leef:
O Koning Jesu! komt dan in mijn hert,
Op dat het nu niet weer verrukt en werd
| |
[pagina 122]
| |
Van eige liefd', of schepsels idelheid,
Maar in u zy en dien in eeuwigheid.
H.N. |
|