Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijToon: Gavotte a la Fronte. Of: Soet geselschap dat met my, &c.1. Broederlijke Neef, die my,
Dikmaal droevig, selden bly,
Helpt een eind van kruice dragen,
Door Gods hand my opgeleid,
En mijn geest komt onderschragen,
Als zy in het voetsant leid.
2. 't Is nu twintig jaar gele'en,
Dat de Son u eerst bescheen,
Siet soo rollen onse Jaren,
Op de wielen van de Tijd,
Even als een wel-bevaren
Scheepje door het water glijd.
| |
[pagina 48]
| |
3. Kinderen van geenen naam,
En tot werken onbequaam,
Als zy plat ter neer geboogen
Seggen Jesus sal 't voorsien,
Schenk hy dikmaal Oor en Oogen,
Om te hooren, en te sien.
4. Hoog-gebooren Vander Vliet,
Dit is ook aan u geschiet,
Doe gy als een schaap ging doolen,
Van Gods wegen onbewust,
Doe de wereld was u school, en
d'Ydelheid u hoogste lust.
5. Door herstelling van Gods Beeld
Zijt gy doen op nieuws geteeld,
En gelijk een kind herboren,
Uit dat water en dien Geest,
Die ons maakt een Uitverkoren,
En een kranke Ziel geneest.
6. Heden doet de Zonneschijn,
Ons de grootste schimmen zijn,
En de langste van de nachten
Is'er nu ook al geweest,
Mocht eens Zion vol van klachten
Rijklijk sien voortaan Gods Geest.
7. Want zy zit gelijk een Weeuw,
Yder jaar dunkt haar een Eeuw,
Tot dien opgang uitter hoogte
Sal verdrijven dese nacht,
Ach zy sien van dorst en droogte
Meest haar kinderen versmacht.
8. Veele Zielen die vermoeit,
Leggen aan het vleesch geboeit,
Gapen als gestrande Visschen,
Worstelende door het zand,
Om dat zy haar hooftstof misschen,
Die in Zee is, niet op 't Land.
| |
[pagina 49]
| |
9. O! wat smaakt u nu wel soet,
Het genot van 't hoogste goed,
Dat u voorquam te besitten,
En u bragt tot rust en stilt,
Doen gy sonder toom, gebit en
Breidel, henen liep in 't wild.
10. Maar die dagen zijn voorby,
Graaft nu in de vette wey,
Rust nu voort in Jesus lommer,
Dat wellustige geboomt',
Daar Gods Kind'ren, vry van kommer,
Van hem worden overstroomt.
11. Leeft en zweeft daar zonder end,
Uwen naam zy steeds bekent
Overal op Zions wegen,
Handelt kloek in al u doen,
Dat men uw' geduurig Zegen,
Dat uw' Loof en tak blijv' groen.
12. Ey mijn Broeder kon ik thans,
Vlechten u ter eer een Krans,
Van wat aardsche Bloem-gewassen,
Neen, op u verhemeld Hooft,
Sal veel beter Kroone passen,
Weg geleid voor die gelooft.
13. Weg geleid voor die verkeert,
Daar Gods Geest u alles leert,
Leert nu vast die goede Lessen,
Hoe gy als een Medicijn,
Tijdig op zult doen de flessen,
Dan van Oly, dan van Wijn.
14. Word een Man na Godes hert,
Heelt veel Zielen van haar smert,
Weest een Sone van den Donder
Voor die in de boosheid leeft,
Weest een blijde-maar verkonder
Voor een treurige die beeft.
| |
[pagina 50]
| |
15. Word van boven ook bedout,
En in liefde nimmer kout,
Dat den yver u verteere,
Van Gods ingeboogen Huis,
Dat zijn Geest u daaglijks leere,
Op te nemen Jesus kruis.
16 Scheid het Kooren van het kaf,
Schapen van de Bokken af,
Leerdste stellen elk bysonder,
Word aan Godes Israël
Tot een teeken, tot een wonder,
Word een Roover voor de Hel.
17. Jesus 't ongeschapen Ligt,
Prent in u zijn aangesigt,
En zijn ongekende klaarheid,
Met de Lampe van zijn Geest,
Leid uw' Ziel in alle waarheid,
Tot men seid: hy is geweest,
P.V.S. Dum Spiro, Spero. |
|