Op het Verjaren Van myn Neef Philippus vander Vliet, Tredende op den 21. Decemb. N. S. 1675. in zyn 20 Jaar.
Myn Neef, myn ingewand, myn hertelyke vriend,
Myn Broeder, eer de kloot der wereld was geboren,
Soo was een zalig lot voor u en my beschoren,
Een vrye liefde gaaf, in waarheid onverdient;
Maar God is wonderlyk in zyn manier van doen,
Hy keerd het hoog' om laag, het achterste te vooren,
Hy zoekt, hy vind, hy draagt het schaapje, dat verlooren,
| |
Dwaalt over berg en dal, gelyk een Akker-hoen.
Ik weet u ziel gedenkt nog dikmaal aan dien dag,
Dien dag, waar op gy eerst uw' dagen leerde tellen,
Waar op gy kreeg een proef, van d'angste van der hellen
En waar op dat uw mond vervult wierd met gelag.
U leven was dan maar voorheen een rechte dood,
Een leven in den vloek, een leven in de sonden,
Maar dese ketenen die waren nauw ontbonden,
Of gy bevond u selfs van alle goed ontbloot,
Doen was het dat uw' romp haar leven eerst begon,
Hy roerde sig allenks, en poogde wat te werken,
En om te konnen gaan, quam God uw' beenen sterken,
En maakten uw gewent aan regen en aan son,
Myn reekening die feilt: 't en is geen negentien,
Maar anderhalf jaar, dat gy eerst zyt gebooren,
Vraagt het uw' eigen ziel, zy zeid ik kon te vooren,
Nog spreeken, gaan, nog staan, nog hooren, nog ook sien.
Maar nu geluk'ge dag van my soo onbenyd,
Gy juicht, en ik helaas heb reden om te klagen,
Om mynen harden dienst, en al die duist're dagen,
O! waar ik van dit jok, gelyk als gy bevryd:
Ik wagt, maar te vergeefs, vervulling van myn stryd,
Met uitgerekten hals, zoo kyk ik na de bergen,
Of daar ook jemand is, dien ik mogt bystand vergen,
Soo zal ik blyven staan tot dien bepaalden tyd.
Die tyd die met een pen van staal of diamand,
Al aangeteekend was, eer ik myn kon verroeren,
Waar op my God zyn raad zal geven uit te voeren,
En my zyn Kudde zal doen weiden met verstand,
Myn Broeder zend om hoog een onvermoeide stem,
Ja al die God bemind, voert stormen aan op stormen,
En rust niet tot dat God zyn Wyngaard komt hervormen;
Want zonder dat gewis het preken heeft geen klem.
Dien goeden Meester, en dien onvertsaagden Held,
Die leer u vingeren en handen dapper stryden,
| |
Hy leer u Vorstlyk doen, en Vorstelyker lyden,
Hy maakt zyn kinderen behouders van het veld:
Gaat soo van kragt tot kragt, en wast ja werd een stam,
Op welkers takken men meer vrugten vind als blad'ren,
Hy stoot u in zyn Oogst, en laat u dan vergad'ren
Een volk dat met u volgt het onbevlekte Lam;
Gaat daar hy u gebied, maar houd u selven stil,
Wanneer God niet en spreekt; en luistert na geen menschen,
Als Jesus iets gebied: het hoogst van al myn wenschen,
Dat is, hy maak u wil vereenigt met zyn wil.
U E. Neef P.V.S.
|
|