Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijToon: Belle Iris.1. Eerste telg van onse tak:
Die verdeelt is in twee paren,
Souw 'k voor u myn Penne sparen?
Neen al was ik eens soo zwak:
'k Moet en sal dan ietwes schryven,
't Zy in prosa of in digt,
| |
[pagina 43]
| |
Dat van my mag overblyven,
Als een teken van myn pligt.
2. Heden vyf-en-twintig Jaar
Quaamt gy breeken als vry sterker,
Uit natuur haar enge Kerker,
Even als een worstelaar,
Doen zyt gy ter baan gekomen,
Op dit groote Schou-toneel,
Daar de boosen en de Vromen
Krygen ongelyk haar deel.
3. Weenen was uw' eerste taal,
En een Eccho van uw' kryten
Scheen aan Adam te verwyten
d'Eerste grond van onse quaal.
Ja den Hemel droeg ook sorgen
Voor uw' honger en uw' dorst,
Want uw' Leeftogt was verborgen
In myn en uw's Moeders borst.
4. Godes opsigt heeft uw Geest,
Soo bewaard in al die tyden,
Dat wy heden met verblyden
Vieren uw' Geboorte feest:
Laat uw' tong en hert God prysen,
Segt nu met een bly geschal,
Ik ben dwaas, en gy zyt Wys, en
Ik ben niet en gy zyt 't AL.
5. God en sneed u draad niet af,
In dien Put, soo net gemeten,
Daar maar was een vinger-breete
Tusschen uw en tusschen 't graf:
Veelerhande lyfs-gevaren,
Zyn uw over 't hooft gewaeit,
En de dood die had uw garen,
Nu en dan omver gemaait.
6. Maar gy zyt nog in het Land,
Daar men wandelt door 't Geloove,
| |
[pagina 44]
| |
Daar de vroomen zyn verschoven,
Daar men noch leid aan den band.
Maar dit is geen land van rusten,
Sonden sleept met sig de dood,
En die nietige wellusten,
Schynen goud, en zyn maar lood.
7. 'k Wensche dat den hemel wil.
Jaren tot uw' jaren voegen,
Godes vrees met vergenoegen,
Maak uw' hert en sinnen stil:
Hy omring u met zyn zegen,
En uw' hert zy uitgebreid,
Wat uw' schynt, of voor, of tegen,
Maak uw' noit die vreugde quyt.
8. Soo uw' schade druk of wee
Onversiens ooit overrompel,
Dat uw' ziele sich dan dompel,
In Gods volle liefde Zee:
Want het kruis van dien Beminden,
En Geliefden Godes Soon,
Word in 't eind aan Jesus vrinden,
Dog verwisselt met een Kroon.
9. Wakkert dog met u Talent,
Soekt de tyd staag uit te kopen,
Weest volstandig in uw' lopen,
Denkt de Kroon hangt op het end,
Laat uw' niet te licht verleyen,
Door des werelds valsche schyn,
Want haar lagchen keerd in schreyen,
En haar vreugde word tot pyn.
10. Jaagt niet na veel geld noch goed,
Want een hoog gebulte Kemel,
Quam veel eerder in den Hemel,
Dan een Ryken vrekkaart doet.
Denkt! dien ballast zouw my hind'ren,
En myn reis vereist wel spoed,
| |
[pagina 45]
| |
'k Laat dit dan voor's werelds kind'ren,
Onbewust van beter goed.
11. Laat uw' wandel zyn om hoog,
Boven Son en Maan, en wolken,
Luistert na Gods trouwe Tolken,
Hebt Jerusalem in 't oog;
Laat u nimmermeer verveelen,
't Ampt van God uw opgeleid,
Christi Leden te bedeelen.
Is voorwaar geen kleinigheid.
12. 'k Wensch u, soo het wesen mogt,
't Hooft gekroont met gryse haaren!
Leef nog driewerf soo veel jaaren,
Als gy nu hebt doorgebrogt:
Tot dat gy dan zat van dagen,
En ten vollen uitgeleeft,
Wederom naar Gods behagen,
Aard en Hemel 't zyne geeft.
P.V.S. |
|