Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Zang.Voegt ons een blyde of droeve stem?
Wyl Isr'els Ruiters, Isr'els wagen,
Ten Paradyse word gedragen,
Ons hert dat is hier in de klem;
Dog ongegrond misbaar te dryven,
Laat ik voor hopelose blyven.
O Gysbert Voet! ô waardig Hooft!
Uw' Sterr' niet van de leste grootte,
Sogt menig Ram ter neer te stooten,
Maar nooit en wierd uw' glantz verdooft,
In spijt van spotter en van schelder,
Soo blonk uw' Fakkel even helder.
Gy hebt de koude van de nacht,
En hitte van den dag gedragen,
O Held! naar soo veel zuure vlagen,
Vind gy de ruste nu wel sacht,
Gy Zegepraalt terwyl wy stryden,
Maar wie derft u dit Lot benijden.
Dus sprak dan Jesus tot zyn Knecht,
O Voet! ik sie dat u Talenten
| |
[pagina 33]
| |
Gewassen zyn tot dubb'le Renten,
't Vervallen hebt gy opgerecht,
En 's vyands hoogten hielp gy slechten,
En Babels muur met ernst bevechten.
Gy hebt u taak nu afgedaan,
In dees bedeeling van myn stonden,
Zyt gy in 't werken trouw bevonden;
Gy hebt myn Raad gediend wel aan:
Komt in, besit de vreugd uw's Heeren,
Want ik heb lust om u te eeren.
| |
Tegenzang.Maar ach! wy blyven hier bene'en,
De Sienderen en sien geen teken,
Zy schynen in de wind te spreken.
Geen been en naderd tot zijn been,
Ey! rold wat snelder trage tyden,
Daar van de Mannen Gods voorzeiden.
Och! Zions haart schynt uitgebrand,
De schaarsheid van oprechte lieden,
Dit moest ons ingewand doen zieden,
Ay! Gysbert Voet is meê van kant;
Als ons de dood die Luy komt vellen,
Dat kan ons niet veel goeds voorspellen.
O God ons Hert en Oog bezwykt,
En sal van tranen nimmer rusten,
Tot dat het u eens sal gelusten,
Dat soo bemoddert en beslykt
Gesicht van Zion af te wasschen
Haar geve den Cieraad voor assche.
De tyd tot haren Oogst bestemt,
| |
[pagina 34]
| |
Die tyd die schynt al reeds gebooren,
Ons dunkt al dat het rype Kooren
Om Maayers en om Binders hemt;
Staat meenig ledig staande makker,
In wil of weerwil op uw akker
Ach! dat het ons aan Schuuren feil',
En geef in plaats van Vloek weer Zegen,
Laat dalen vroeg en spade Regen:
Heer geef nu voorspoed, geef nu heyl,
O! zend u licht, en zend uw klaarheid,
En styft uw Woord in kracht van waarheid.
| |
Weder-Zang.Ik heb vergeefs soo lang gewacht
Naar goede Vrucht, en rype Druyven,
Myn arbeid zie 'k geheel verstuiven,
Daar word maar stink-kruid voortgebragt.
Ik zal myn Akker braak doen leggen,
En niet meer ploegen nog meer eggen.
Ik heb gepoot, ik heb geplant,
Wat heb ik niet een macht van Kooren,
Gezaayt in uw' gemeste vooren,
In uwe vooren, Nederland,
Ik sond u schatten van myn Tolken,
En deed soo niet aan and're Volken.
Ik heb u met een muur omheynt,
Myn Knechten hebben uw bewatert,
Maar gy hebt haar wel toegesnatert,
Myn trouwe Voet hebt gy gepynt,
Gedrukt, gehoont, maar al uw' laster,
Deed hem maar worstelen veel vaster.
P.V.S. |
|