Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
Toon: Psalm 118.I.
Christus.
Ziet gy zijt schoone mijn Vriendinne,
Ziet gy zijt schoon, u oogen zijn
Duiv' oogen tusschen uwe vlechten,
U hair is als een kudde van
De Geiten die het gras af scheren,
't Gras van den Berg van Gilead.
U tanden zijn als eene kudde
Van Schapen die geschoren zijn.
I I.
Die uit de Wasch-steed' op op komen
Die tweelingen t'zaam brengen voort,
En onder haar en is geen jong'loos,
U lippen, uwe lippen zijn
Als een schaarlaken snoer, u sprake
Is lieffelijk, den slaap uwes Hoofds
Tusschen uw vlechten is gelijk als
't Stuk van een Appel van Granaat.
I I I.
U Hals is als Davids toren,
Die tot op-hangen is gebouwt
Van wapen-tuig, daar duizend, duizend
Rondassen hangen, hangen aan,
Zijnd' altemaal derHelden schilden,
Beid' uwe Borsten zijn gelijk
Tweelingen van een Rhee of Welpen,
Die weiden onder Lelien.
I V.
Tot dat de schaduwen weg vlieden,
Tot dat aankomt dien grooten dag,
| |
[pagina 127]
| |
Zal ik gaan tot den wierook heuvel,
En tot den myrrhe, myrrhe berg,
Gy zijt geheel schoon mijn Vriendinne,
En daar is geen gebrek aan u,
O Bruid van Libanon aff by my,
Komt by my aff van Libanon:
V.
Ziet van den top af van Amana,
Van Zenirs en van Hermons top,
Van de Woonholen der Leeuwinnen,
Van der Luipaarden bergen, ziet
Mijn Suster g'hebt my 't hert genomen,
O Bruid g'hebt my genomen 't Hert,
Met eene van u schoone oogen,
Met eene keten van u hals.
V I.
Hoe schoon is u uitnemend' liefde,
O Bruid mijn Suster, hoe veel is
Uw uitnemend' liefde beter
Dan Wijn en uwer zalven reuk,
Dan alle speceryen, alle speceryen,
O Bruid u lippen druppen van,
Den honing-zeem; melk, melk en honing
Is onder uwe tong gesteld.
V I I.
En al uwer kleederen reuke:
Is als den reuk van Libanon,
O Bruid, ô Suster gy zijt eene
Besloten Hoff besloten Wel,
En een verzegelde Fonteine,
U scheuten zijn een Paradijs
Van Appels, appels van Granaten
Met ed'le vrucht, met ed'le vrucht.
V I I I.
Cyprus met Nardus, Nardus ende
Saffraan, Kalmus ende Kaneel,
| |
[pagina 128]
| |
Met allerleye bomen, bomen;
Van Wierook, Myrrhe en Aloe,
Midsgaders al hoofd speceryen,
Fontein der hoven, ô Fontein!
Put, put der levendige waters:
Die vloeijen uit, uit Libanon.
I X.
De Bruid.
Ontwaakt, ontwaakt gy wind van 't Noorde,
En komt en komt gy Zuiden wind,
Doorwaaid doorwaaid mijn Hof, dat zijne,
Zijn speceryen bloeijen uit,
O dat mijn Liefste tot zijn Hoff quam,
En zijn zijn ed'le Vruchten at.
O dat mijn liefste tot zijn Hoff quam,
En zijn zijn ed'le Vruchten at.
|
|