Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijToon: Psalm 90.I.
De Bruidegom.
k Ben in mijn Hoff gekomen ô mijn Suster,
O Bruid ik heb geplukt geplukt mijn myrrhe,
Mijn specery, ik hebbe mijne,
Mijn Honingraad met mijn Honing gegeten,
Ik heb gedronken van de wijn:
Mijn Wijn midsgaders mijne mijne melk.
I I.
Eet Vriendin, drinkt, en werd o Liefste dronken.
De Bruid.
Ik sliep ik sliep maar mijn mijn Herte waakte,
Mijn Liefstens stem die klopte doet my open,
Mijn Suster, mijn Vriendin, mijn Duive, mijne
| |
[pagina 129]
| |
Volmaakte want mijn Hoofd is vol van dauw,
Mijn lokken Hair vol druppels van de nacht.
I I I.
Ik hebbe mijnen Rok al uit uitgetogen,
Hoe zal ik hem wederom aantrekken?
Ik hebbe mijne voeten al gewassen:
Hoe zal ik die hoe wederom bezoet'len?
Mijn Liefste trok zijn hand van 't gat der deur,
En mijn, mijn ingewand dat wierd beroerd.
I V.
Ontroerd om zijnent wil, om zijnent wille,
'k Stond op, om op te doen voor mijn Liefste,
En mijne handen drupten myrrhe myrrhe!
En mijne vingers vloeyend', vloeyend myrrhe,
Op die hand haven van het slot het slot,
Ik deed ik dede mijnen Liefsten op.
V.
Ik deed, ik dede mijnen Liefsten open,
Maar, maar mijn Liefste, mijn liefste was geweken
Hy was door, door gegaan, en mijne Ziele
Ging uit, ging uit, van wegen zijn, zijn spreken,
Ik zocht hem, maar, maar, ik en vond hem niet,
Ik riep hem, doch hy antwoorde niet.
V I.
De Wachters die in de stad omgingen,
Die vonden my, zy sloegen en verwonden
My, my, de wachters op de straten namen
Mijn sluyer van my, ik bezweer u Dochters
Jerusalems, indien gy vind,
Mijn Liefste, wat zult gy hem zeggen aan?
V I I.
Dat ik ben krank, dat ik ben krank van liefde,
De Dochters van Jerusalem.
Wat is u Liefste meer, meer dan een Liefste,
Gy onder al de Wijven ô gy schoonste,
Wat is u Liefste meer, meer dan een Liefste,
| |
[pagina 130]
| |
Dat gy ons zoo, ons zoo bezworen hebt.
De Bruid.
Mijn Liefste is blank en rood, blank en rood.
V I I I.
Hy draagd de standaard boven tien, tien duizend,
Zijn hoofd van 't fijnste goud van 't dichte goud is;
Zijn lokken zijn gekruld zwart als een rave,
Zijn oogen zijn als by de waterstromen
Der duiven die met melk gewassen zijn,
Staand' als in kaskens der ringen, der ringen.
I X.
Gelijk een beddeken van speceryen,
Zijn wangen zijn als torentjes die wel rieken,
Zijn lippen zijn als Lelien die druipen,
Van vloeijend myrrh zijn handen zijne handen,
Zijn gouden ringen met Turkoos gevuld,
Zijn buik, zijn buik is blinkend Elpenbeen.
X.
Been met Saphyren over, overtogen,
Zijn schenkelen zijn marmere pylaren,
Op voeten van het dichste goud gegrondet.
Gelijk de Libanon in zijn gestalte,
Zoo uitverkoren als de Cederen,
Zoo uitverkoren als de Cederen.
X I.
Een enkel zoetigheid is zijn gehemeld,
En al wat aen hem is, is gansch begeerlijk,
En al wat aan hem is, is gansch begeerlijk,
Zulk een, zulk een, zulk een is mijn Liefste,
Ja zulk een, zulk een, zulk een is mijn Vriend;
Gy Dochters, Dochters van Jerusalem.
|
|