Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijStem: Psalm 3.I.
Christus spreekt.
Ik ben een roos, ik ben een Roos van Saron,
Een Lelie, een Lelie der dalen,
Alzoo gelijk een Lely onder doornen,
Is onder al de Dochters mijn Vriendinne,
De Bruid spreekt.
Als d'Appel-boom is onder des wouds boom,
Is onder al de zonen mijne Liefste.
I I.
Ik hebbe grooten lust in zijne schaduw,
En zit'er, en zijn vreugd is mijn gehemeld
Zoet, zoet Hy voerd, hy voerd my in het Wijn-huis,
En over my de liefd' is zijn Baniere,
Gy lieden ondersteund my met de Flesschen,
Versterkt, versterkt, versterkt my met de Appels.
I I I.
Want ik ben krank, want ik ben krank van liefde,
Zijn slinkerhand, slinkerhand zy onder
Mijn hoofd, en zijn rechter my omhelze,
Gy Dochters van Jerusalem, gy Dochters,
Die zijt by den Reen of by des velds Hinden,
'k Bezweer u dat gy niet opwekt de liefde.
I V.
'k Bezweer u dat gy niet opwekt de liefde,
Noch wakker maakt tot dat dezelve luste,
Dat is de stem, de stemme mijnes liefsten,
Ziet hem hy komt springende op de bergen,
Komt huppelend' al huppelend' op de heuvels,
Mijn liefst' is als een Rhee of welp der herten.
| |
[pagina 123]
| |
V.
Ziet hy staat achter onze muur, de vensters
Uit kijkende, uit blinkende uit de tralien,
Mijn Liefste zeid tot my, tot my een antwoord,
Christus Predicatie verhaald door de Bruid.
Staat op mijn schoone, mijn Vriendinne,
Want ziet den Winter is voorby, den regen
Is weggegaan, gegaan is hy al over.
V I.
Men ziet in 't land, met ziet in 't land de bloemen,
De zangtijd naakt, de zangtijd en de stemmen
Der tortel word gehoord in onzen landen,
Den vijgen-boom brengt voort zijn jonge vijgkens,
Wijn-stokken geven reuk en jonge druifkens,
Staat op, staat op mijn schoone, mijn Vriendinne.
V I I.
Mijn Duive, zijnd' in der steenrotzen kloven,
In het verborgen eener steiler plaatze,
Toond, toond my u gedaante, u gedaante,
Doet my u stem, doet my u stemme horen,
Want uwe stem is zoet, u stem is zoete,
En U gedaante is lieflijk, is lieflijk.
V I I I.
Gy lieden vangt, vangt ons vangt ons de Vossen,
De Voskens die de Wijngaarden verderven,
De Bruid besluit haar reden.
Want onze wijngaards hebben jonge druifkens,
Want onze wijngaards hebben jonge druifkens,
Mijn Liefst' is mijn, hy is het die weid onder
De Lelien, ik, ik ben de zijn, zijn ben ik.
I X.
Tot dat dien dag, tot dat dien dag aan kome,
En dat de schaduwen weg vliede, weg vliede,
Mijn Liefste keer keerom keerom mijn Liefste,
Mijn Liefste keer keerom keerom mijn Liefste,
| |
[pagina 124]
| |
Word gy gelijk een Roos of welp der Herten,
En welp der Herten op de Bether Bergen.
|
|