Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijOp de wyze der Psalmen, 18. 32. of 45.I.
Seg Jesu seg, hoe lang moet ik met vrezen,
Noch vreemdeling hier in dit Meseg wesen?
Moet ik noch lang in Kedars tenten zijn?
Hebt gy dan geen gevoelen van mijn pijn?
| |
[pagina 81]
| |
Indien ik heb genaad' by u gevonden:
De ketens daar ik mede ben gebonden,
Laat die, als gy aan Petrus deed', o Heer!
Zoo mede van mijn handen vallen neer.
I I.
Ja laat de ys're Poort van zelfs gaan open;
Dat ik daar door tot U mag henen lopen:
De ys're Poort des Doods die henen leid,
Naar boven toe daar Gy verheven zijt:
Gy weet het wel, O Kenner der gewissen!
Dat ik een Steen-Uil als der wildernissen,
En een Roerdomp gelijk geworden schijn,
Om dat ik niet gestaag by u mag zijn.
I I I.
Kund gy noch langer u gesicht verbergen?
Daar Amana, Senirs, en Hermons Bergen
Mijn woning zijn, daar 't schrik'lijk wild-gediert
Met ysselijk gebrul onmenschlijk tierd
Of dooft dan uit mijn biggelende tranen?
Dat 's U zoo sterk niet om verlossing manen,
O Neen! Alwetende, Gy hoord het wel,
En U alziende Ooge ziet het snel.
I V.
Moet noch het wreed gezelschap der Leeuwinnen,
Verwreed zijn door het missen uwer minnen?
Laat by uw' komen in Gedachtenis
Dat mijne Ziel noch by de Luipaard is.
Wel roept, wel roept my dan eens tot U neder
Ik luister vast, en riep dan geerne weder:
Op uw geroep, komt van den Libanon,
Ik kom, ik kom, mijn Bruidegom, mijn Son.
V.
Ziet hoe u teere Duif gestaag moet zwerven,
Zy kan helaas niet leven noch niet sterven,
Zy vlucht en weder-vlugt hier al beneen,
Rondom de barre watergolven heen;
| |
[pagina 82]
| |
Maar vind geen Rustplaats op d'onvaste stromen,
Laat U verbidden, doet haar tot U komen:
Ey Minnaar strekt U hand ter Arke uit,
En neemt voor Eeuwig tot U in, U Bruid.
|
|