Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
Op de wyze van den 97. Psalm.I.
Kom! Utrechts Israël,
Neem al u Snarenspel,
Lang herwaards opgehangen;
Ey! zing nu vreugde zangen:
De vyand vergt het niet,
Niet meer tot u verdriet,
Maar u Verlosser eist
Dat gy Hem eer bewijst,
En zijne werken prijst.
I I.
Gods Kelk is rond gegaan,
Gy hebt het uw' gedaan,
En ook een teug gedronken,
Nu word'er ingeschonken,
Voor u vyanden al,
Een vat van enkel gal,
En alsem toebereid,
In zijne grimmigheid,
Dat nooit af-loopen sal.
I I I.
U Maker is u Man;
Wat deerd u verder dan;
Hy is de Boas, Utrecht!
Die al uw zaken uit-recht,
Legt voor de voet dan neer,
Met Ruth, van dezen Heer,
Verwonderd immermeer,
| |
[pagina 79]
| |
Dat zulk een erffenis,
U toegevallen is.
I V.
Hoord gy verdrukte Schaar:
Door veelerley gevaar,
En onweer voort gedreven,
Van alle troost begeven,
Nu zult gy zijn gevest,
Op 't cierelijkst en best,
U poorten zullen zijn
Gemetzeld van Robijn,
U Glas van Christalijn.
V.
Ziet! hoe veranderd is 't?
Uw' haters weg getwist;
Gy van den strik ontkomen,
En als de geen die droomen;
Gods groote Regterhand
Heeft zeel, en touw, en band,
En smaadheid al gekeerd,
Gelijk gy had begeerd,
Ja zelfs de roey verbrand.
V I.
Mijn dunkt, ik Utrecht zie,
Een blijde Naomi,
Van bitt're Mara, worden,
En zich met sterkte gorden:
Nu d'Opper-Majesteit
Haar zelfs heeft aangezeid,
Weest verre van gevaar;
En door zijn wond'ren haar
Een lacchen heeft bereid.
V I I.
Besteed nu mond en hert,
Met wat'er meer noch werd
| |
[pagina 80]
| |
Gevonden in uw' krachten,
Dat op den Heer kan wachten;
En zingt in 't Heiligdom,
Gods altaar eeuwig om,
Heach! Halelujah!
Higgajon! Hosanna!
V I I I.
De vyand quam tot u,
In weerwil: maar ziet nu,
In spijt van uw vyanden,
En 't knerssen op haar tanden,
Komt uwen Koning in-
Gereeden Koningin,
Gaat dan, gaat met'er spoed,
Dees David in 't gemoed:
'k Wensch dat gy 't veerdig doet.
W.D. |
|