Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijOp de wijse van den 77. Psalm.I.
Alles vind' ik vol ellende,
Waar ik buiten God my wende,
Alles is een blinkend' niet,
Daar mijn ziel U niet en ziet,
O! Gy zijt alleen begeerlijk,
Gy, Gy zijt oneindig Heerlijk,
Algenoegsaam is U goed,
Onuitsprekelijk U zoet.
I I.
't Wonder van U liefdens volheid,
Heeft mijn Ziel door liefdens dolheid,
| |
[pagina 70]
| |
Zoo ontstooken en verset,
Dat my ieder een belet,
Die niet van de Weereld eenzaam
Spreekt alleen van u gemeenzaam,
En van het beminn'lijk Licht,
Dat'er vloeit uit Uw gezicht.
I I I.
Hoe meer dat ik Uw begeere,
Hoe 'k voel meer en meer vermeere,
d' Onverzadelijke lust;
Die alleen kan zijn gebluscht,
Met uw eens te zien veel klaarder
Als tot noch toe, en uw naarder
Te beschouwen Eeuwig Een:
Als met my te wesen een.
I V.
'k Ben wel zwart en zeer onlieflijk,
Maar mijn zwart is echter lieflijk;
Als met Jesus bloed gewit,
Witter als het witste wit,
Wild my in dit bloed zoo domp'len,
Met U licht zoo overromp'len;
Dat gy in mijn voor u staan,
U moogd zelver schouwen aan.
V.
Set op my uw Godheids stempel,
En bewoond my als een Tempel.
Laat ik gener vremder zijn:
Ik ben d'uw', Ey weest gy mijn,
Drukt U liefde in mijn neder,
En ontfangt mijn liefde weder;
Laat het haast'lijk zijn de tijd,
Dat ik recht kenn' wie Gy zijt.
V I.
Sint ik u heb leeren kennen,
Wil ik graag my laten mennen,
| |
[pagina 71]
| |
Waar u Geest my leiden wil,
'k Vind in uw 't gezochte stil,
'k Zie in u de schoonste schoonheid:
Och! was dat steeds mijn gewoonheid,
'k Zoude vinden meer en meer,
In uw nooit volpresen Heer.
V I I.
O! alleen beminn'lijk voorwerp,
Naar wiens wetten ik mijn oor scherp;
Doet my hooren in de stilt,
Alles wat gy van my wild:
Laat vry u Genade komen,
Als geheele waterstroomen:
Deze drie, Ziel, Oog, en Keel;
Zeggen nimmer 't is te veel.
V I I I.
Maar 'k verlang te zijn ontbonden,
U te zien, verlost van zonden,
In het heil' en klaar om hoog,
Daar gy nooit gaat uit het oog,
'k Zal daar vinden dat uw klaarheid
Is baarblijkelijke waarheid:
Ja ook noch oneindig meer,
Als ik nu verwacht, ô Heer!
I X.
Lost my haast'lijk uit dees Kerker,
O Volmaaktheids wijze werker,
Dat uw Levens wel opborst,
Om te stelpen mijnen dorst.
'k Krijg verdriet in 't aardsch gewemel,
'k Hijg en sucht vast na den Hemel,
't Schip geballast met uw min,
Blaast U Geest ten Haven in.
X.
Ik zie aan mijn lust geen tomen;
Voor dat ik tot u mag komen,
| |
[pagina 72]
| |
Wild gy geen verlangen meer,
Laat het heden zijn O Heer!
Dat mijn ziele mee mag nad'ren,
Daar de Arenden vergad'ren,
Tot het levend' doode lijf,
Daar ik op verslingerd blijf.
W.D. |
|