Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
Op de wyze van den 9. Psalm.I.
Is nu Gods Kerk een Knekelhuys
Vol beenderen, en stof en gruis,
Van veel uitgedroogde merg-schonken,
Die overal, al lange stonken!
I I.
Zijn zy vermollemd en verrot,
En als de Wijnstok die niet bott?
Daarom de moet niet opgegeven,
Die dooden zullen weder leven.
I I I.
Want onse God die levend is,
Waarlijk geen God der dooden is:
Maar zal sig zelf aan haar vertoonen,
En by, en in haar komen woonen.
I V.
Daar zal noch eens dat licht opgaan,
Daar God in 't Woord doet van vermaan,
Jehovah zelfs, zal noch verschijnen,
En leven doen die hier nu quijnen.
V.
Ja met de dood' gerekend zijn,
En leggen als in een bezwijm,
En kragteloos, en zonder kragten:
Hebt dog geduld, een weinig wagten.
V I.
Want hy die nu te komen staat,
Zijn Kerke niet geheel verlaat,
Al sien wy niet hoe 't zal geschieden,
De Heere zal zijn Geest gebieden.
| |
[pagina 7]
| |
V I I.
Want zijne hand is niet verkort,
Aan macht het hem ook niet en schort,
't Is zijne wijsheid die de zaken,
Die duister zijn weet licht te maken.
V I I I.
Hoe reikhalst Sion na dien dag,
En zeid komt dog ô Jesu ach!
Met uwen Geest, en geeft gelove,
Ach dat hy daal, en koom van boven.
|
|