Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijOp de wijse van den 51. Psalm.I.
Ontsluit ô Heer, u ingewand! ontsluit,
Als is belooft, Schat-kameren van winden,
En komt doorwaaid den Hof van u beminden.
Want by gebrek van Geest gaat alles uit,
T'ontbreekt u Heer, 't ontbreekt u aan geen magt:
Uw armen zijn niet korter noch niet langer
Als oit, wel eer het jeugdig kruid versmagt,
Maakt het ons niet door lang vertoeven banger.
I I.
De booze groeit' en schiet vast welig op,
Zijn oog puild uit, gerimpeld zijn zijn darmen,
En gy helaas vergeet den hoop der armen,
En zend gy water het is drop voor drop:
Waar zal dit Heer, waar zal dit eind'lijk heen,
U Thuin gelijkt een huilende Woestijne,
Hy word aan al het wild gediert gemeen,
Daar nest'len zelfs, Wolven, Vossen, ja Swijnen.
| |
[pagina 8]
| |
I I I.
O Noordenwind, ô strenge wind ontwaakt,
O wind, gy kond haast, als wy het niet denken,
De stam en tak van hooge Ceders krenken,
Komt waaid eens dat het alles schud en kraakt,
Vertoon uw vry aan ons als een Orcaan,
En smijt om ver wat niet voor u wil buigen,
Zoo moet o Heer, zoo zal en moet het gaan,
Tot zuivering zoo moet dit vat aan duigen.
I V.
O Zuiden-wind, ô zagte wind, ontwaakt
O wind gy kond soo ligt als wy het denken,
Weer geeft, en jeugd en leven aan ons schenken:
Toond maar u kracht, die doode levend' maakt,
O toond u eens als op het Pinxterfeest,
En doet ons zijn van soo een wind getuigen,
Soo sullen wy vernieuwd door Jesu Geest,
Een voedsaam sap uit volle borsten zuigen.
P.V.S. |
|