Dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door verscheyde zangh-lievers
(1681)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijOp de Wijse der Psalmen 18, 32. of 45.
I.
Seg Iesu seg, hoe langh moet Ick met vreesen?
Noch vreemdeling hier in dit Meseg wesen?
Moet Ick noch lang in Kedars tenten sijn?
Hebt Gy dan geen gevoelen van mijn pijn?
| |
[pagina 81]
| |
Indien Ick heb Genaad’ by u gevonden:
De Ketens daar Ick mede ben gebonden,
Laat die, als gy aan Petrus deed’ o! Heer,
Soo mede van mijn handen vallen neer.
II.
Ia laat de ys’re Poort van selfs gaan open:
Dat ick daar door tot U mach henen loopen:
De ys’re Poort des doots die henen leyd,
Naar boven toe daar Gy te vreden zijt:
Gy weet het wel O! Kenner der gewissen,
Dat ick een Steen-uyl als der wildernissen,
En een Roerdomp gelijck geworden schijn’
Om dat ick niet gestaag by U mach sijn.
III.
Kunt Gy noch langer U gesicht verbergen?
Daar Amana, Senirs en Hermons Bergen
Mijn wooning sijn daar ’t schrik’lijck Wild-gediert
Met ysselijck gebrul onmensch’lijck ciert?
Of dooft dat uyt mijn biggelende traanen?
Dat ’s U soo sterck niet om verlossing maanen,
O! Neen Alweetende, Gy hoort het wel,
En U alsiende Ooge siet het wel.
IV.
Moet noch het wreed Geselschap der Leeuwinnen?
Verwreed’ sijn door het missen uwer minnen?
Laat by uw’ koomen in Gedachteniss’
Dat mijne Ziel noch by de Luypaarts is.
Wel roept, wel roept my dan eens tot U neder,
Ick luyster vast, en riep dan geerne weder:
Op uw geroep, komt van den Libanon,
Ick kom, ick kom, mijn Bruydegom, mijn Son.
V.
Siet hoe u teere Duyf gestaag moet swerven,
Sy kan helaas niet leeven noch niet sterven:
Sy vlugt en weder-vlugt hier al beneen,
Rondom de barre water-golven heen:
| |
[pagina 82]
| |
Maar vind geen Rust-plaats op d’onvaste stroomen,
Laat u verbidden, doet haar tot U koomen:
Ey Minnaar steeckt U hand ter Arcke uyt,
En neemt voor Eeuwich tot U in, U Bruyd.
|
|