Dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door verscheyde zangh-lievers
(1681)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijOp de wijse van den 51. Psalm.
I.
Ootsluyt o Heer, u ingewand! ontsluyt,
Als is belooft, Schat-kameren van winden,
Ey komt doorwaeyt den Hof van u beminden.
Want by gebreck van Geest gaet alles uyt,
T’ontbreeckt u Heer t’onntbreeckt u aen geen macht.
Uw armen sijn niet korter noch niet langer
Als oyt wel eer het jeugdigh kruyt versmacht,
Maeckt het ons niet door langh vertoeven banger.
II.
De boose groent’ en schiet vast weeligh op,
Sijn oog puylt uyt, gerimpelt sijn sijn darmen,
En gy helaas vergeet den hoop der armen,
En send gy water het is drop voor drop;
Waer sal dit Heer, waer sal dit eynd’lijck heen,
U Thuyn gelijckt een huylende Woestijne,
Hy word aen al het wild gediert gemeen,
Daer nestelen selfs, Wolven, Vossen, Swijnen.
| |
[pagina 8]
| |
III.
O Noorden-wind, o strengen wind ontwaeckt,
O wind, gy kond’ haest, als wy het niet dencken,
De stam en tack van hooge Ceders krencken,
Komt waeyt eens dat het alles schut en kraeckt,
Vertoon uw vry aen ons als een Oceaen,
En smijt om ver wat niet voor u wil buygen,
So moet o Heer, so sal en moet het gaen,
Tot suyveringh so moet dit vat aen duygen.
IV.
O Zuyden-wind, o saghte wind, ontwaeckt,
O wind gy kond so ligt als wy het dencken,
Weer geeft, en jengt en leven aen ons schencken;
Toont maer u kracht, die doode levend’ maeckt,
Of toont u eens als op het Pinxter-feest,
En doet ons sijn van so een wind getuygen,
So sullen wy vernieuwt door Iesu Geest,
Een voetsaem sap uyt volle borsten suygen.
P.V.S. |
|