Dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door verscheyde zangh-lievers
(1681)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
Op de wijse van den 9. Psal.
I.
Is nu Godts Kerck een Kneeckel-huys
Vol beenderen, en stoff en gruys,
Van veel uyt-gedroogde merg-schoncken
Die over-al, al langt stoncken!
II.
Sijn sy vermollemt en verrott,
En als de Wijn-stock die niet bott!
Daarom de moet niet opgegeven,
Die dooden sullen weder leven:
III.
Want onse Godt die levend’ is,
Waarlijck geen Godt der dooden is:
Maer sal sig self aan haar vertoonen,
En by, en in, haer komen woonen.
IV.
Daar sal nog eens dat ligt op gaan,
Daar Godt in ‘t Woordt doet van vermaan,
Iehova selfs, sal noch verschijnen,
En leven doen die hier nu quijnen,
V.
Iae met dooden gerekent sijn,
En leggen als in een beswijm,
En kragteloos, en sonder kragten:
Hebt nog gedult, een weynig wagten;
VI.
Want hy die nu te komen staat,
Sijn Kercke niet geheel verlaat,
Al sien wy niet hoe ‘t sal geschieden,
De Heere sal sijn Geest gebiden.
| |
[pagina 7]
| |
VII.
Want sijne handt is niet verkort,
Aen magt het hem oock niet en schort,
’T is sijne wijsheyt die de saken,
Die duyster sijn weet ligt te maken.
VIII.
Hoe reyck-halst Sion na dien dagh,
En seyt komt dog o Iesu agh!
Met uwen Geest, en geeft geloove,
Ach dat hy daal, en koom van boven.
|
|