| |
Belegering van Parijs.
XXIII.
Parijs en zijn leger. - Generaal Ducrot. - De zending van den heer Thiers. - Georges Bancroft. - Vervroeging der verkiezing voor eene Nationale Vergadering. - Generaal Ambert. - De barricaden-commissie. - Ontruiming van Chatillon. - Onderhandeling te Ferrières. - Saint-Germain. - Villejuif en Hautes-Bruyères. - Eerste luchtbal te Montmartre. - Schending van woonhuis te Parijs. - De heer Devienne. - Verschillende gevechten. - Generaal Guilhem sneuvelt. - Legersterkte. - Onderhandelingen. - Flourens en Blanqui. - Manifestatiën. - Gambetta vliegt naar Tours. - Bagneux en De Dampierre. - St.-Cloud afgebrand. - Lord Lindsay. - Openbare inschrijving voor kanonnen. - Terugkeer van den heer Thiers. - Metz heeft gecapituleerd. - Oproer.
Wij naderen eindelijk het groote middenpunt, rond hetwelk ten slotte de macht werd te zamen getrokken. In een vorig hoofdstuk en vóór dat wij de gebeurtenissen in de departementen verhaalden, hebben wij de troepenbeweging aangeduid door welke de insluiting zou plaats hebben. Deze geschiedde door 300,000 Duitschers, zamengesteld uit twee korpsen Beieren, de Wurtemburgers, de Saksers, de Pruisische garde, het 4de, 5de, 6de en 11de korps Pruisen en deels het 13de korps. De insluiting was den 19den September 1871 een voltrokken feit. Koning Wilhelm had zijn hoofdkwartier te Ferrières, de kroonprins vestigde zich in Versailles, hetwelk welhaast door den koning zelf betrokken werd.
Terwijl de belegeraars zich rond Parijs vestigden en toen reeds in vooruitzicht van een betrekkelijk lang verblijf, werkte men binnen den omkring der forten van de wereldstad onvermoeid aan de verdediging, en daargelaten eenige betreurenswaardige feiten van inwendige verdeeldheid, mag men zeggen dat Parijs, gedurende de belegering, zich beter en ordelijker gedroeg dan zulks door vriend en vijand verwacht werd.
De versterkingen der onmeetlijke hoofdstad werden in twee deelen gesplitst, de omheining der stad en de gedetacheerde forten. De wal is op tien meters hoogte van metselwerk voorzien en telt vierennegentig bastions. De gracht, door het Seine-water gevoed, is ongeveer elf meters breed. Binnenwaarts deze omheining loopt de krijgsweg en eene spoorbaan. Om den omtrek dezer omgeving af te leggen, zouden er zeven uren gaans noodig zijn. De sterkte van Parijs ligt eigenlijk in de vijftien gedetacheerde forten, welke eenen kring van zestien uren omtrek uitmaken.
Tusschen elk fort is gemiddeld een afstand van 3500 stappen. Dit echter is niet het geval aan de zijde van den Mont-Valérien, ten westen der stad. De ligging van dit fort en de loop der Seine beschermen aldaar Parijs op eene krachtvolle wijze. Ten noorden ligt Saint-Denis, op drie kilometers afstand der omheining en verdedigd door Briche, Double Couronne en het Oosterfort, onderling door aardewerken verbonden. Ten oosten is de verdediging het belangrijkst; daar liggen op hoogten de forten Romainville, Noisy, Rosny en eindelijk Nogent. Die forten, met aardewerken verbonden, zijn voorzien van bomvrije kazernen. Het is aan deze zijde dat het bosch van Vincennes en het versterkt kasteel van dien naam gelegen is.
Op het schiereiland, door de Marne en op den hoek door Marne en Seine gevormd, ontmoet men andere verdedigingswerken en ter laatstgezegde plaats het fort Charenton. Zuidwaarts vindt men de forten Ivry, Bicêtre, Montrouge, Vanves en Issy - voorzeker, even als de overigen, geduchte werken, doch waarvan sommigen toch onder het vuur der rondliggende hoogten vallen en vandaar dan ook dat men eene redoute te Clamart, en ten zuidwesten bij Montretout, een ander verdedigingswerk had opgeworpen. De verre dracht der artillerie onzer dagen kon, bij het bouwen dezer versterkingen, juist niet voorzien worden.
Om eene zoo geduchte en uitgestrekte versterking naar behooren en met welgelukken te doen zwichten, hadden de Duitschers voorzeker reusachtige toebereidselen te maken en die slechts door een taai geduld konden overwonnen worden. De belegstukken waren niet zoo spoedig aangevoerd, de krijgsvoorraad was niet in een oogwenk ter plaatse. ‘Om van Lagny naar de batterijen,’ zegt de schrijver van la guerre Franco-Allemande, ‘den krijgsvoorraad aan te voeren, voor eene enkele minuut benoodigd, moest men vijftig wagens met twee paarden hebben en deze konden slechts in twee dagen den tocht afleggen. Voegt er bij dat de weerstand der forteres Toul het overvoeren van kanonnen en krijgsvoorraad langs den spoorweg belemmerde, aangezien die vesting de baan bestreek, terwijl later de vernieling van den tunnel bij Nanteuil nieuwe hinderpalen verwekte.’
Het leger dat Parijs verdedigde, en waarvan de opgave van getalsterkte zeer varieert - van 400,000 tot 525,000 - was in drie korpsen verdeeld. Het 1ste stond onder de bevelen van generaal Thomas; het 2de onder die van generaal Ducrot; het 3de onder die van generaal Vinoy. Het eerste telde 300,000 man nationale gardes, daarin begrepen de sedentaire; vijf batterijen veld-artillerie, doch zonder cavalerie. Het tweede bestond uit 150,000 man regulieren en mobielen, met tachtig batterijen veld-artillerie en twee regimenten ruiterij; het kampeerde buiten de stad, verdeeld in drie korpsen, de twee eersten van drie, de derde van twee divisiën.
| |
| |
Het derde leger lag in de forten en telde 70,000 man - eene mengeling van linie-troepen, mariniers, depôt der vroegere keizerlijke garde, stads-sergeanten en gendarmen. Het telde 7 divisiën, waarvan er twee, onder den vice-admiraal De la Roncière, St. Denis moesten verdedigen.
De gehalte dezer troepen was zeker niet van de beste soort; het leger leed, even als gansch het Fransche leger, en dat van Parijs meer nog dan het vroegere, aan tuchteloosheid; doch des te meer springt het in het oog, dat de rust in de stad, betrekkelijk genomen, opmerkenswaardig gehandhaafd werd, vooral toen de levensmiddelen begonnen te ontbreken, de ontbering aan de deur van den lichtzinnigen Parijzenaar klopte en de Duitsche houwitsers sommige wijken der hoofdstad gansch onveilig maakten.
Gewis ligt voor ons het meeste belang binnen de hoofdstad: het is dan ook aan die zijde dat wij ons grootendeels zullen plaatsen, van tijd tot tijd echter naar de Duitsche liniën overstekende als het duidelijk maken der gebeurtenissen zulks vereischt.
Wij herinneren dat het slechts na de benoeming van generaal Trochu tot gouverneur van Parijs was, dat de verdedigingswerken met kracht werden doorgedreven. De heer Thiers nam in Augustus in het versterkings-comité plaats, en niemand was daar beter thuis dan hij, onder wiens ministerie en door wiens drijven de vestinglinie eens voltrokken was. Middelerwijl dat voor de uitwendige verdediging werd zorg gedragen, ijverde het departement van landbouw en handel voor een andere hoogst onmisbare noodwendigheid, voor de mondbehoeften.
Verbazend was inderdaad de voorraad levensmiddelen, welke binnen korten tijd werd aangevoerd en daaromtrent hadden de Franschen de Duitsche berekening gewis misleid. Men verkeerde algemeen in de denkwijze, dat eene stad van nog schier twee millioen zielen - en het getal uitwijkelingen was ontzettend groot - ter nauwernood twee maanden weerstand zou kunnen bieden.
De voorraad van graan en vee, stedewaarts gevoerd uit den omtrek, zou gewis nog aanzienlijker zijn geweest, ware de vijand met minder spoed opgedrongen. Vele oogsten werden bij de boeren, die deze niet bij tijds in veiligheid konden brengen, door de francs-tireurs in brand gestoken, even als de bosschen in den omtrek, opdat de Duitscher deze niet bemachtigen, in gene zich niet verschuilen zou.
Onder de bevelhebbers welke in ruime mate het vertrouwen des gouvernements verworven hadden, telde men generaal Ducrot. Zijne vroegere denkwijze en onbevangen raadgevingen aan het hof, opzichtens den sedert lang dreigenden oorlog, zijne kloekmoedige houding in den aanvang des veldtochts, zijne ontsnapping na Sedan, het aanbieden zijns degens, niettegenstaande Pruisen hem als woordbreker met den dood bedreigde, hadden hem als met eene aureool van populariteit omringd.
En op dit laatste punt dienen wij een woord uitlegging aan te halen. In een uitgebreiden brief den gouverneur van Parijs, in dagteekening van 17 October, toegezonden, verklaart generaal Ducrot dat hij wel is waar gevangen genomen werd, doch uit al zijne krachten tegen de voorgeschreven bepalingen der overgave had geprotesteerd, zelfs luid zijne verachting uitdrukkende voor al degenen ‘welke de capitulatie aannamen, of zij dan al of niet voornemens waren zich daaraan te houden.’ Na eenige dagen met zijne soldaten bij Metz te hebben vertoefd, nam de generaal een vrijgeleide naar Pont-à-Mousson aan, zijn woord van eer gevende zich daar andermaal krijgsgevangen te geven.
Aan die voorwaarden zegt hij stipt voldaan te hebben. Indien hij dezelve had willen breken, ware het hem zeer gemakkelijk geweest met op den weg naar Pont-à-Mousson de wijk naar België te nemen. In gemelde stad voldeed hij aan alle vereischten. Op bepaalden dag en uur gaf hij zich gevangen; doch toen van de Duitsche zijde het vertrek per spoor niet kon verwezenlijkt worden, ofschoon de generaal daartoe het noodige had aangewend, ‘hernam ik,’ zegt hij, ‘het recht dat ieder krijgsgevangene heeft om zijne vrijheid op zijn risico te herkrijgen, en ik ben de handen des vijands ontsnapt.
‘Ik zal niet zeggen,’ gaat Ducrot voort, ‘hoe ik ontsnapt ben, omdat zulks de brave menschen die mij behulpzaam waren, in gevaar zou brengen; maar ik mag luid bekennen dat ik de Pruisische posten en colonnes in werkmanskleederen ben gepasseerd; dat ik in eenige uren, hetzij te voet, hetzij per kar, meer dan honderd kilometers doorloopen heb; dat ik langs Epinal tot in het hart van Frankrijk en tot Parijs langs het spoor van Orleans, ben doorgedrongen, aangezien de rechtstreeksche betrekkingen reeds waren afgesneden.’
Een ander persoon, die in den aanvang des oorlogs veel van zijne populariteit verloren had, omdat hij met den vinger de wonde aantoonde en den oorlog veroordeelde, de heer Thiers, steeg nu dagelijks hooger in de openbare achting en het was tot hem dat de handen vertrouwend werden opgeheven. Schoon oud en recht hebbende op rust, nam hij de hem opgelegde zending bij de hoven van Londen, Weenen en St. Petersburg aan. Het scheen inderdaad het tijdstip der ouden te zijn! Thiers en anderen op het Fransche, Moltke, Von Roon en de Koning, de oudsten van allen, op het Duitsche tooneel....
Ter gelegenheid der zending van den heer Thiers moeten wij hier melding maken van die welke den heer Georges Bancroft, gezant der Vereenigde-Staten te Berlijn, door den ministerraad van Washington werd opgedragen, namelijk om te verklaren dat het Amerikaansche gouvernement zijne goede diensten aanbood ter bevestiging des vredes, indien zulks door de oorlogvoerende partijen mocht gevraagd worden; doch ‘zonder gemeenzame werking met de andere mogendheden, ten einde allen schijn van inmenging, van wege de republiek, in de Europeesche zaken te vermijden.’
De voorzichtigheid was in de oogen van Frankrijk al te verre gedreven.....
De oude Georges Bancroft was trouwens een te groot, te onbeperkt bewonderaar van de daden des Duitschen kanseliers, om juist en onbeperkt vertrouwen te genieten.
Den 14den September vormden de bataljons nationale garde reeds een aanzienlijk effectief. Trochu hield wapenschouwingen en kondigde proclamatiën af, terwijl de bataljons zelf moed gingen putten op het Concorde-plein, waar het beeld van het heldhaftige Straatsburg steeds met kronen en vlaggen getooid was.... Het leger bekwam verder nieuwe elementen door het decreet van 15 September, waardoor de militairen, die ten gevolge der gebeurtenissen van 1851 hunnen rang verloren hadden, in dezen werden hersteld, even als zulks met ambtenaren plaats greep.
Het den 4den September opgekomen gouvernement, welks ontstaan na Sedan wij breedvoerig verhaald hebben, moest natuurlijk bekrachtigd worden; de verkiezingen, die den doop van dat gouvernement moesten zijn, waren in den aanvang op den 28sten October bepaald, doch den 16den September, op den 2den October vooruitgeschoven - eene beslissing van welke de heer Jules Favre, bij circulaire, aan de diplomatische agenten in den vreemde kennis gaf. De minister kenmerkte in datzelfde stuk het karakter des oorlogs, hetwelk sedert de laatste gebeurtenissen eene gansche verandering bekomen had en eene verdediging van haard en onafhankelijk bestaan was geworden.
Het September-gouvernement had gewis niet aller sympathiën op zich vereenigd, en niet zonder reden! Dit laatste bleek den 18den September, toen generaal Ambert, ter gelegenheid eener wapenschouwing, zich eenige woorden opzichtens de daarstelling van een definitief gouvernement ontvallen liet en weigerde ‘leve de republiek!’ te roepen. Niet zonder moeite onttrokken hem zijne officieren aan de woede der soldaten. Zijne vervanging werd geëischt en admiraal De Quillio trad in zijne plaats op. Is het begrijpelijk dat de ontevredenen zwegen en duldden?....
Trouwens de woorden ‘definitief gouvernement’ werden algemeen in dezen zin verklaard, dat de kanselier Von Bismarck de gevallen dynastie als het eenige wettiglijk gezag in Frankrijk beschouwde en hij op de herstelling scheen aan te dringen; en het ware genoeg dat iets dergelijks van de Pruisische zijde werd opgeworpen, om te worden afgeslagen, zelfs al hadde het volk het stamhuis der Napoleons niet voor de oorzaak aller rampen gehouden.
Dit aan Pruisen toegeschreven denkbeeld was voldoende om de republiek door velen te doen aankleven; het gaf dat deel van het gouvernement, hetwelk voor den oorlog ‘tot der dood’ gestemd
| |
| |
was, een overwegenden invloed. Ieder maatregel, welke te dien einde genomen werd, vond toejuichers, onder ander de instelling (19 September) der zoo vaak bespotte ‘commissie van barricades’, aan welker hoofd zich Henri Rochefort bevond.
Gambetta was later wel minister van oorlog, waarom zou de man der Lanterne niet generaal der barricades zijn?....
De generaal Faidherbe aan den molen Tout-Vent gedurende den slag van St-Quentin op 19 Januari 1871.
Die commissie bestond uit Henri Rochefort, Dorian, Gustave Flourens, Jules Bastide, Martin Bernard, Floquet en A. Dreo; zij moest binnen de omheining der stad verdedigingswerken, in de straten barricades opwerpen, wanneer het den vijand gelukken mocht de poorten of bastions te overschrijden. Eenige dwaze maatregels daargelaten, ijverde Parijs, wij herhalen het, op eene manhafte wijze voor zijne verdediging. Wat in die dagen werd afgedaan, in het scheppen van materieel van allen aard, in het gieten van kanonnen, bij het inrichten van oorlogsbenoodigdheid in het eindelooze, mag inderdaad als een reusachtig werk beschouwd worden.
Op geld werd geen acht geslagen; de latere ontdekkingen bewezen hoe kwistig men met de leveranciën was omgesprongen en tevens dat er wel een deel van het reusachtige werk mocht afgeknipt worden als slechts op het papier bestaan hebbende; doch dit zóó zijnde blijft het werk nog steeds wat wij zeiden.
Den 19den September moesten de Franschen reeds eene belangrijke positie, Chatillon, ontruimen. Zij bestreek verscheidene zuidelijk gelegen forten en het daar opgeworpen werk was nog niet gansch voltooid, toen de Duitschers langs Choisy-le-Roi op Versailles rukkende, deze stelling innamen en al de dorpen en bosschen vóór Chatillon en Clamart gelegen, bezetteden.
Wel deed generaal Ducrot eene aanvallende verkenning in die richting en stiet hij op de Duitschers, die met aanzienlijke artillerie in den boschrand genesteld waren; doch de zouaven, wier naam in Afrika zoo befaamd geworden was, en een aantal rekruten sloegen op de vlucht en ‘na zich bedronken te hebben’ stormden zij Parijs binnen en verspreidden daar de akeligste geruchten. Een gedeelte der troepen hield stand; de Bretanjers (mobielen) vochten dapper en weken slechts ordelijk op het herhaalde bevel der generaals en na de half afgewerkte schans geruimen tijd verdedigd te hebben.
De Franschen lieten de Duitschers in het bezit van Chatillon na de acht kanonnen die zich daar bevonden vernageld te hebben. De rechtervleugel van hun leger was op Chatillon, de linker- op Villejuif teruggetrokken, waar deze laatste stand hield.
Den 20sten had er te Ferrières eene conferentie tusschen den minister Jules Favre en den kanselier Von Bismarck plaats. Lord Lyons, de Engelsche gezant, had, op vraag van den Franschen minister, die onderhandeling voorgesteld en verkregen. De rooden van Belleville, die allengs al meer het hoofd opstaken, hadden van die omstandigheid gebruik gemaakt om eene zekere onrustige beweging to doen ontstaan, die echter ditmaal, wat de Duitsche bladen ook beweerd hebben, ongewapend was. Men beweerde dat de ‘vechters tot der dood’ in het gouvernement, kortom de Gambetta's, door de mannen des vredes zouden overvleugeld worden.
Die omstandigheid deed het gouvernement de zoo onvoorzichtige woorden opnemen, welke men later beweerd heeft op grond van een gezegde des keizers van Rusland te steunen: ‘Die richting (van het gouvernement) werd in deze woorden te zamen gevat: noch een duim grond van ons grondgebied, noch een steen onzer forteressen’ zal worden afgestaan.
| |
| |
Duitsche artillerie in den strijd bij Dijon op 30 October 1870.
| |
| |
De heer Jules Favre heeft die fanfaronnade reeds duur betaald....
Den 22sten zond de ondervoorzitter van het gouvernement der nationale verdediging, de heer Favre, een wijdloopig verslag aan de leden des gouvernements, betreffende het tusschen den kanselier en hem verhandelde, welk rapport echter een antwoord uitlokte van wege den kanselier, tot terechtwijzing van eenige door den heer Jules Favre aangehaalde punten.
Welke denkbeelden bezielden den minister van buitenlandsche zaken, toen hij deze conferentie uitlokte?
De heer Favre wierp natuurlijk de schuld des oorlogs op het keizerrijk, of liever op den keizer, eene bewering die spoediger gezegd dan wel in alle deelen bewezen is. Doch uitgaande van de voorstelling der quaestie door den Franschen onderhandelaar, was deze in rechte te zeggen dat de oorzaak verdwenen zijnde, het feit ook verdwijnen moest. Hij had dan ook gehoopt - de Franschen hopen gewoonlijk licht - dat Pruisen met eene schadeloosstelling tevreden en de menschelijkheid in dat geval de groote voorspreker zijn zou.
Het eerste en tweede punt waren beiden begoochelingen, die een scherpzichtiger diplomaat nooit aan den kanselier Von Bismarck zou hebben toegeschreven....
De eerste opmerking die de kanselier, reeds voor dat de onderhandeling plaats had, maakte, was nogmaals dat het nu bestaande gouvernement niet regelmatig en wettig was ingesteld om eene onderhandeling aan te gaan. Trouwens de aangewende stap scheen den leden des gouvernements onbekend en de heer Favre wilde vrij van alle verbintenis zijn, ten einde het recht te hebben geen enkele verbintenis te nemen.
Te Villeneuve-Saint-Georges aangekomen vernam de heer Favre dat de kanselier zich te Meaux bevond, en den 19den te Meaux had de heer Von Bismarck met den koning die plaats verlaten, om te Ferrières te gaan vernachten. De Fransche minister keerde, even als de kanselier, op zijne stappen terug en men ontmoette elkander in eene verwoeste landhoeve. Het was onmogelijk op dergelijke plaats met elkander te spreken en beiden gingen naar het kasteel Haute-Maison, den eigendom van graaf De Rillac.
De heer Von Bismarck zeide dat als hij, zoo als de heer Jules Favre beweerde, een vasten en duurzamen vrede met Frankrijk kon bekomen, hij dezen ‘onmiddellijk’ teekenen zou; doch dergelijke vrede was onmogelijk door het gepeupel van Parijs. Indien zelfs de nieuwe Vergadering aan den Franschen geest wilde beantwoorden, moest zij, zeide Von Bismarck, den oorlog voortzetten. ‘Gij zult zoomin de overgaaf van Sedan als Waterloo, als Sadowa, dat u niet aanging, vergeten.’ Het verledene was in zijn oog een waarborg voor het toekomende, dat Frankrijk Duitschland andermaal zou aanvallen en dien ten gevolge eischte de kanselier grondwaarborgen. ‘Straatsburg is de sleutel van het huis,’ liet hij er op volgen, ‘en dien moet ik hebben.’ Verder eischte hij de twee departementen Opper- en Lager-Rijn, een deel van het Moezel-departement met Metz, Château-Salins en Soissons.
Van een wapenstilstand, tijdens welken de toekomstige Vergadering zou beraadslagen, wilde de kanselier onder geene voorwaarde hooren - een punt, hetwelk hij echter in eene conferentie, den volgenden dag te Ferrières gehouden, eenigzins meer scheen te willen benaderen. Hij zou er den koning over raadplegen.
Inderdaad den volgenden dag legde de kanselier de voorwaarden van den wapenstilstand over: hij vroeg de bezetting van Straatsburg, Toul en Pfalzburg, en dewijl de heer Favre Parijs had aangeduid als vergaderplaats, vroeg Von Bismarck het bezetten van een der forten, bij voorbeeld.... de Mont-Valérien....
- ‘Het zou veel eenvoudiger zijn,’ viel Jules Favre hem in de rede, ‘Parijs te vragen.’
- ‘Laat ons eene andere combinatie zoeken,’ antwoordde de kanselier, en Tours werd door den Franschen minister opgeworpen.
Tours werd, na een onderhoud tusschen den koning en den kanselier, aangenomen; maar men eischte hardnekkig dat Straatsburg bezet en het garnizoen krijgsgevangen zou gemaakt worden. Dat laatste beschouwde de heer Favre als het toppunt van onmogelijkheid. Een heldhaftig garnizoen zóó opofferen zou eene lafheid zijn geweest, meende de heer Favre en hij verwijderde zich, pijnlijk aangedaan over den onverbiddelijken wil van verovering en oorlogs-gezindheid dien zijne tegenpartij bezielde.
Zooals wij hooger zeiden werd dit document door den heer Von Bismarck op verschillende punten terechtgewezen, zonder dat de kanselier den Franschen minister echter van kwade trouw beschuldigde.
Betrekkelijk de wijziging der grenzen had de kanselier niet bepaald gesproken; hij weigerde daaromtrent in alle breedte uit te weiden, zoolang in een vredestractaat het grondbegin van grondsafstand niet zou aangenomen zijn. Toen hij sprak van Straatsburg, ‘den sleutel van het huis,’ bedoelde hij niet van het Fransche, maar wel van het Duitsche huis, en dien Duitschland dus niet in Fransche handen verkoos te laten. Van grondsafstand wilde de heer Favre niet hooren, ofschoon Frankrijk zulks oplegde aan Italië en vroeg aan Duitschland, zonder met deze landen in oorlog te zijn geweest, en Duitschland diezelfde gevolgtrekking zou hebben moeten verduren, ware het overwonnen geworden.
In het gesprek te Ferrières wijzigt Von Bismarck Jules Favre's gezegden, opzichtens het volstrekt weigeren des wapenstilstands. De kanselier wilde wel van iets dergelijks hooren, doch niet zonder stellige waarborgen, welke zouden opwegen tegen de voordeelen, die het Fransche leger daaruit trekken zou. Dat was ook het geval met Parijs, indien men de communicatiën gedurende den wapenstilstand vrij liet. Wat de heer Favre dus in voorwaarde meê naar Parijs nam, bevatte niets wat de bewoording van den toekomstigen vrede betrof; maar alleen opzichtens een wapenstilstand van veertien dagen of drie weken.
Den 22sten September bezetteden de Pruisen St. Germain en eischten eene oorlogsschatting van 100.000 fr., welke echter slechts ten deele geheven werd. Trouwens St. Germain werd voldoende gebrandschat; gedurende het lange beleg der hoofdstad had zij immer een zwaar garnizoen dat bij de burgers werd ingekwartierd. Rondom Parijs nestelden zich de Pruisen, alsof zij er jaren lang moesten vertoeven, een bewijs dat de woorden van graaf Von Bismarck als waarheid werden opgenomen: ‘wij zullen Parijs binnenrukken, zonder het aan te tasten, wij zullen het uithongeren.’
Parijs binnenrukken? Nooit; want Victor Hugo, van wiens allergekste proclamatiën wij reeds gewaagden, gebiedt: ‘dat de straten der stad den vijand verslinden; dat uit de aarde vlammen te voorschijn komen, dat ieder graspijl eene brandende fakkel worde, dat men gevoele dat achter ieder hart het volk is en God is, om daardoor den verschrikkelijken strijd over ons vaderland te voeren. Wat Europa betreft, dit kan toezien.’
Parijs, het op zichzelf staande, het trotsche Parijs gaf dus een gala-spectakel, en Europa zat neer in de tribune om toe te juichen.....
Een Engelsch correspondent geeft, onder bovengemelden datum, een zeer flink geschilderd tafreeltje van het aanschijn dat de hoofdstad opleverde, en waarin de Fransche geest helder doorschemert:
‘Gisteren namiddag hebben wij tegen den vrede gemanifesteerd. Wij “manifesteeren”, als wij tot de nationale garde behooren, door het dragen van bloemtuilen op de punten der bajonetten en het neerleggen van immortellenkransen voor het monument van Straatsburg. Zijn wij ongewapend, dan wandelen wij achter een trommel naar het monument en zingen de Marseillaise.... Voor het monument staat gewoonlijk een redenaar, die wat te vertellen heeft; wij applaudisseeren van tijd tot tijd, doch hooren niet naar hetgeen hij zegt. Dan gaan wij naar het plein voor het stadhuis en schreeuwen: “geen vrede!” daar van daan naar de boulevards, en ten slotte naar huis met de zelfvoldoening, dat wij ons om het land verdienstelijk gemaakt hebben.
Daar het gisteren de verjaardag was van de proclamatie der eerste republiek, waren wij zeer manifesteerendgezind. Ieder half uur vaardigde Gambetta eene proclamatie uit en verzocht ons, in min of meer bloemrijke taal, voor het vaderland te sterven. Arago, de maire, volgde dit voorbeeld, onder de leus: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Ik geloof dat de Franschen zonder optochten, bloemtuilen op monumenten en frases niet kunnen bestaan.’
Niettegenstaande al die humbug ben ik er zeker van dat een
| |
| |
gedeelte werkelijk van plan is te vechten. Zij hebben zich nu eenmaal in het hoofd gezet, dat Parijs met goed gevolg kan worden verdedigd, en als dat niet zoo is, dan is het voorzeker niet hunne schuld. Men heeft, geloof ik, het plan, binnen de bedekking der forten te blijven, en niet meer te vechten dan noodig is, om daardoor de ongeoefende mobielen langzamerhand tot goede soldaten te maken, om dan, als alles goed gaat, de Pruisische legers aan te tasten. Tevens wil men de Pruisische communicatiën bedreigen. Iedereen gelooft, of zegt ten minste te gelooven, dat dit plan gelukken zal; of zij gelijk hebben zal de tijd leeren.
De nationale garde staat op de wallen, in de bastions liggen de mobielen. Op punten dicht bij de wallen zijn reserves van mobiele en nationale garden, ieder oogenblik gereed, zoowel bij dag als bij nacht, om hunne kameraden te helpen. In het centrum van de stad liggen eveneens gewapende reserves. Buiten de poorten, tusschen de forten en de wallen, zijn troepen met artillerie gelegerd, en de forten zijn goed van garnizoenen voorzien. Een fabrikant van Orsini-bommen, die duizend man aan het werk heeft tot het vervaardigen van helsche machines, verzekert mij, dat binnen een week de Duitsche legers even zoo vernield zullen zijn als de Assyriërs die onder Sennacherib Jeruzalem belegerden. Die toovenaar is een enthusiast, maar een uitstekend chemist, en ik geloof waarlijk dat hij iets verrassends tot stand brengen kan.’
Den 22sten September hield de divisie Maud'huy, Moulin-Saquet en het dorp Vitry bezet en viel den 23sten, bij het krieken van den dag, Villejuif en de batterij der Hautes-Bruyères aan. De forten Montrouge en Bicêtre ondersteunden den aanval met hun geschut en het is niet te loochenen dat zij den Duitscher een gevoelig verlies toebrachten. De kamp was op meer dan een punt bloedig. Terzelfder tijd dat dit treffen plaats greep, deed admiraal Saisset eene verkenning in de richting van Bobigny en Drancy. De eerste plaats vond hij onbezet; in de tweede trokken de Duitsche voorposten achteruit. Eene derde verkenning, die van St.-Denis uitging, bezette tijdelijk Pierrefite; doch het voordeel, indien er wezenlijk voordeel in gelegen was, zette geen bloed bij.
Toch gedroegen de Franschen zich in meer dan een geval kloekmoedig en wisten vaak voor hun land te sterven, terwijl binnen eene dikwijls ziel- en hartelooze bevolking, ontzenuwd door de vermaken, onverschillig voor de toekomst, lichtzinnig en loshoofdig in alles, tot zelfs in het ongeluk, de wezenlijke ramp als een theaterspel der Porte-St.-Martin beschouwende, getuigenis gaf van een volslagen egoïsme en zelf niet altijd scheen te beseffen dat men buiten de muren vocht.
De correspondent van de Daily News hangt een levendig schilderijtje van een Zondag in Parijs op, ofschoon daarin nog de belangstelling voor hetgeen buiten omgaat, doortintelt.
‘Zij konden,’ zegt de schrijver, ‘het niet langer uithouden.’ ‘De ernst van het oogenblik werd vergeten, de Champs Elyseés en de Avenue de la Grande Armée waren vol volk. De heeren schitterden door hunne afwezigheid, daar zij op de wallen waren of ten minste verondersteld werden daar te zijn; maar vrouwen, kinderen en dienstmeiden kwamen zich in het zonnetje koesteren. Voor het Straatsburg-fetisch stonden de gewone bewonderaars. Iedere bank in de Champs Elysées was bezet. De guitaren trilden, orgels speelden, kindervermaken waren in vollen gang en werd niet hier en daar gedrild, men had zich verbeeld op een boeren-kermis te zijn. Weinig heeren, geen fijne toiletten, geen equipages. Bij de Arc de Triomphe deed eene groote menigte haar best om te vertellen wat op de hoogte van Argenteuil voorviel. Eenigen verklaarden dat zij Pruisen zagen; anderen, met tooneelkijkers gewapend, scholden de vermeende Pruisen voor boomen uit. In de Avenue de l'Impératrice stond veel volk naar den Mont-Valérien te kijken. Dit fort is, waarschijnlijk omdat 't het sterkste verdedigingspunt is, de lieveling der Parijzenaars. Zij beminnen het even als een matroos zijn schip lief heeft. “Als het maar wat dichterbij was,” zeide een meisje, “dan zou ik 't kussen.” “Laat mij uw kus er heen brengen,” zeide een mobiele, en zij omhelsden elkander, te midden van het gejuich der omstanders. Te Auteuil waren fiacres vol kijkers naar de Pruisische batterijen te Meudon, die duidelijk te onderscheiden waren.’
Welnu, indien de Parijzenaars ernstig konden denken of niet zoo diep bedorven waren, zij hadden schitterende lessen gewis kunnen opdoen. Die lessen werden hun gegeven door de dorpelingen, welke naar Parijs gekomen waren, om het wel verkankerd hart van Frankrijk tegen de ‘barbaren’ te verdedigen.
‘De dorpelingen,’ schreef een ooggetuige, ‘hebben een allerloffelijkst gedrag, ofschoon zij het bij al hunne opofferingen, met de toegekende 1 fr. 50 daags, zeker niet ruim hebben. Lichamelijk en zedelijk staan zij verre boven den Parijzenaar.’ ‘Zij zijn,’ zegt een Engelsch berichtgever, ‘over het algemeen stil, ordelijk en zelfs godsdienstig. De Madeleine-kerk was gisteren kroppend vol mobielen, die zeer aandachtig naar den priester luisterden en baden. De regimenten van Bretanje worden door een priester vergezeld, die den soldaten voor dat zij de wacht optrekken, den zegen geeft. Als de Parijzenaars niet zoo diep bedorven waren, konden zij iets van die dorpelingen leeren en zien, dat de Franschen buiten Parijs meer waard zijn dan die van binnen.’
Manifesteeren, ja, dat deed iedereen; dit was een jongenspret hetwelk geen Parijzenaar missen wil; doch dat geschreeuw en gehuil werd zoo vervelend luidruchtig, zoo belachelijk in het oog dergenen die het ernstig meenden, dat generaal Trochu de heeren nationale garden, door eene proclamatie verzocht, hunne geestdrift voor het manifesteeren wat te koelen, dewijl die jongenspret, schijnt hij te zeggen, weinig strookte met den hachelijken toestand.
Het was ook den 23sten September dat de eerste ballon post op de St. Pierre-plaats te Montmartre opsteeg en aan de afgesloten departementen tijdingen uit Parijs overbracht. Zoo volledig was de insluiting, dat er den Franschen niets dan de hooge en wijde luchtruimte, daar waar de kogel niet reiken kon, overbleef. De grond en het water, die betrekkingen konden verbergen, kabels of telegraafdraden, waren doorsnuffeld en al de spitsvinnigheid der belegerden werd verijdeld. Slechts in het rijk der wolken bleef er eene vrije baan over en de luchtvaart heeft dan ook, in dezen oorlog, overgroote diensten bewezen.
Van den 23sten tot den 30sten September bepaalden zich de gebeurtenissen tot het onbepaald verdagen der municipale verkiezingen en die der constitueerende Vergadering, en dit tengevolge der stoffelijke hinderpalen aan de uitoefening der verkiezingsrechten toegebracht - iets wat de heer Von Bismarck eigenlijk loochende en integendeel voorgaf dat het gouvernement der nationale verdediging tot geen ernstig resultaat wilde geraken.
Den 27sten ontstond er brand in het reservoir van petroleum, in de buttes van Chaumont. Op dezelfde dagteekening werd er eene commissie van levensmiddelen benoemd, bestaande uit de heeren Jules Simon, Jules Ferry, Gambetta, Ernest Picard, Etienne Arago, Magnin, Cernuschi, Sauvage en Littré - eene benoeming die hoogst noodzakelijk werd, al ware zulks slechts geweest om de dikwijls opkomende onrust en de zwartste achterdocht, omtrent de proviandeering, in het publiek te dempen.
Inderdaad, de Franschen zagen niets dan spionnen, in alles en overal spionnen....
Reeds hadden in den aanvang der insluiting de meest betreurenswaardige feiten plaats gegrepen. Wie gebroken Fransch sprak, hij mocht dan ook uit een der aan Duitschland grenzende departementen geboortig zijn; wie een met pels of bont omzetten jas droeg en daardoor een wat noordsch uiterlijk kreeg, wie, kortom, in het oog van een dier achterdochtigen viel, welke ijver aan den dag meenden te leggen door aan te klagen; verder een licht hier, een stok daar, een scheef gelegde steen, een open venster ginder - alles werd door diezelfde personen als signaal, als eene verstandhouding met den vijand beschouwd en bestemd om den toestand der stad te verraden.
Personen werden onwettig aangehouden, huizen onwettig doorsnuffeld, weerloozen mishandeld, vrouwen bedreigd, totdat eindelijk generaal Trochu door een streng dagorde dien misplaatsten ijver wist te beperken. Het was ook in die omstandigheden dat de commandant Porion, door generaal Noël, in het opperbevel van den Mont-Valérien, vervangen werd. De reden van deze gewichtige verandering was door een geheimzinnigen sluier omvangen en juist daarom hield zij te meer nog de losse tongen bezig.
| |
| |
Gevecht bij Nuits op 18 December 1870.
| |
| |
De Badensche troepen in gevecht bij Montbéliard op 15 Januari 1871.
| |
| |
Een feit van een gansch anderen aard gaf eenige afleiding aan die geruchten, en gewis geen beter dan een dergelijk was geschikt zulks te doen, dewijl het schandaal daarin de hoofdrol speelde. In de papieren der keizerlijke familie, welke, zooals wij reeds zeiden, door de heeren republikeinen werden openbaar gemaakt, werd eene vermelding van de reeds besproken Marguerite Bellanger, in wat betreft hare betrekkingen met den keizer, gevonden. De voorzitter van het cassatie-hof, de heer Devienne, was zooals bleek, als bemiddelaar in die zaak opgetreden en de republikeinen à la Favre - wiens leven zelf eene lange reeks van onzedelijkheden is - beweerden dat de heer Devienne de waardigheid van magistraat had gekrenkt ‘door eene onderhandeling, welke een schandelijk karakter droeg.’
Te vergeefs protesteerde de heer Devienne in twee verschillende brieven aan den heer Cremieux, minister van Justitie en den heer Etienne Arago gericht, tegen de hem aangewreven smet; tegen de boosaardige uitlegging welke de ‘puriteinen’ der republiek, aan een feit gaven waarvan den aard door hen verkeerdelijk werd voorgesteld. Te vergeefs; de heer Devienne's naam stond in betrekking met dien des ex-keizers en dien eener bijzit en van dat oogenblik werd hem de steen ongenadig toegeworpen, en de Parijzenaar, juist de verontwaardiging zijner regeerders niet deelend, maakte kwinkslagen op den ouden Devienne en lachte zooals in zijne beste dagen....
Voor de tuchtkamer van het cassatie-hof verzonden, werd de voorzitter later in eere en in zijne functiën hersteld.
Den 30sten September was voor de verdediging een gedenkwaardige dag. Er werden verschillende verkenningen gedaan, eene eerste in het bosch van Bondy, eene tweede in de richting van Creteil, de laatste onder het bevel van generaal d'Exea, welke aan het hoofd stond van eene brigade. Middelerwijl vielen de troepen van generaal Vinoy, ten zuiden der stad geposteerd, aan. Het legerkorps stond vóór de forten Ivry, Bicêtre en Montrouge. Bij het krieken van den dag verliet die krijgsmacht hare linie, doch werd door een hevig vuur ontvangen.
Volgens de Fransche berichten zou generaal Guilhem den vijand uit Chevilly verjaagd en de divisie Maud'huy (generaal Blaise) in haren marsch op Thiais, eene batterij artillerie bemachtigd hebben. Bij gebrek aan paarden mocht hij echter de kanonnen niet meevoeren. Het 89ste linieregiment en het 15de bataljon jagers te voet drongen tot l'Hay voorwaarts; ‘doch de met schietgaten voorziene muren des dorps waren niet voldoende door de Fransche artillerie der forten beschoten en boden nog een heftigen tegenstand.’ Men moest muren en huizen à la baïonnette aantasten, en dewijl de tegenstand niet minder kloek dan de aanval was, werd de strijd te l'Hay inderdaad moorddadig.
Eindelijk, zeggen de Franschen, waren wij meester van het dorp, toen eensklaps het retireeren geblazen werd. Men moest dus achteruit en de vijand kwam andermaal de verlaten stelling bezetten, uit welke hij den troepen van Vinoy een onmeetlijk nadeel toebracht.
Het is moeilijk deze opgave aan te nemen. Men zal opgemerkt hebben, dat dit retireeren op hooger bevel en zulks op het oogenblik dat de Franschen beweerden te ‘zegepralen,’ in meer dan een geval door dezer berichtgevers wordt vooruitgezet. Het is enkel een middel, hoe grof ook gesponnen, om de wezenlijke neerlaag te omsluieren....
De stelling van Choisy werd even moedig aangetast, doch niet minder moedig afgeslagen. Choisy was eene voor den Duitscher voortreffelijke positie. Generaal Guilhem sneuvelde in dezen aanval. In de richting van Bas-Meudon deed generaal Blanchard eene verkenning, in welke een bataljon mobielen der Côte d'Or zich glansrijk onderscheidde. Dit was ook met eenige bataljons der nationale garde, in de richting van Rueil en la Malmaison, het geval. Generaal Renault, aan het hoofd van 25,000 man, kommandeerde daar den aanval, die echter evenmin eenig resultaat opleverde als die van generaal Ducrot te Rougival.
De hoofdaanval, op gemelden dag, had tegen het 6de korps, bij Villejuif, Chevilly, Thiais en Choisy plaats. Het gevecht duurde van 6 uur 's morgens tot 11 uur 's avonds. Meer dan 200 dooden werden door de Franschen achtergelaten. De terugtocht was echter van dien aard dat zij hunne gekwetsten konden meevoeren. Wat dan ook de Parijsche berichtgevers zeggen, het is stellig dat de troepen der republiek ten allen kante met verlies terugtrokken.
Den volgenden dag, 1 October, hadden er andermaal verkenningen aan de noord-oostelijke zijde plaats; doch het bleek zeer duidelijk dat de Duitscher zich met groote gevechten niet verlangde in te laten. Al wat hem bezig hield was het versterken der insluitingslinie en het volledigmaken der werken, welke tot het bombardement moesten leiden, indien Parijs niet tot de overgave mocht besluiten. Bombardeeren zal men, die verzekering werd gegeven, al beweerden de woordenkramers à la Victor Hugo dat de Duitscher nimmer eene bom op het ‘heiligdom’ van Europa; op het centrum der ‘beschaving,’ op het ‘lichtpunt’ der wereld zou hebben durven werpen....
Den 1sten October maakte de minister van oorlog eene opgave openbaar omtrent de getalsterkte van het leger en de wapening. Op die dagteekening stonden er te Parijs 280,000 nationale gardes onder de wapenen; 90.000 mobiele gardes en 20.000 francs-tireurs hadden geweeren ontvangen. Bij die 390.000 manschappen moest men 150.000 man linietroepen en mobiele garde, die reeds gewapend waren, voegen.
Een rond cijfer voorwaar, dat misschien duidelijker op het papier dan wel in wezenlijkheid was. Inderdaad, na de machtspreuk van maarschalk Leboeuf, na al de machtspreuken van Gambetta en zijne generaals, hebben wij wel het recht elke opgave, door de Franschen gedaan, eenigzins te betwijfelen....
Wij zeiden hooger dat het bombardement in het Pruisische kamp vast bepaald was, zelfs reeds toen men in Parijs nog aan de mogelijkheid van dit ‘heiligschennend’ werk twijfelde. De heer Jules Favre had verlangd het tijdstip der beschieting te kennen; doch de heer Von Bismarck weigerde zulks openbaar te maken, uithoofde van militaire redenen, even als hij de vraag, om eenmaal per week de correspondentiën der vreemde kabinetten de Duitsche liniën te laten passeeren, aan onaannemelijke voorwaarden onderwierp. Die brieven zouden worden doorgelaten, ja; doch zij moesten in de gebruikelijke taal geschreven en ongesloten zijn, opdat de Pruisische kanselier er kennis van nemen kon. Wel protesteerde het diplomatische korps door eene nota, in dagteekening van 6 October, tegen deze aanmatiging; doch graaf Von Bismarck bleef onverzettelijk.
Reeds hebben wij aangemerkt, dat het gouvernement binnen Parijs, met een onrustig oog de volkswijken van de hoofdstad gadesloeg. De manifestatiën, aan welke deze bevolking zich druk overgaf, bekwamen nu en dan een vrij ernstig karakter, ofschoon zij nog onder een patriottiek vaandel plaats grepen. De bataljons van Belleville waren juist de rustigste niet. De aanleider was Gustave Flourens, een man uit den gegoeden stand geboren, met eene ronde fortuin, juist geen arend in talent; doch bezield met een onrustigen geest, eene onuitdoofbare zucht naar kuiperij, met haat tegen al wat naar purper en staf zweemde en die in het straatrumoer en de zamenzweringen tijdens het keizerrijk, reeds eene droevige vermaardheid had bekomen.
Flourens eischte den 3den October, aan het hoofd der bataljons, chassepot-geweeren voor de gardes. De gouverneur van Parijs verklaarde echter, dat er geene precisie-wapens meer beschikbaar waren en de leveranciën der bijzondere nijverheid, en wat betrof de kanonnen en mitrailleuses, moesten afgewacht worden. Dat antwoord stelde de strijdlustigen echter niet tevreden, en Flourens verklaarde zijn ontslag te zullen nemen, indien men zijne eischen afsloeg. Hij gaf inderdaad zijn ontslag, doch trok dit weldra weder in. Drie dagen later had hij, op eigen houtje, zijn bevelhebberschap zóodanig uitgebreid, dat hij majoor was over vijf bataljons, waarvan generaal Tamisier hem er echter vier afknipte en zijn commando op een enkel beperkte.
Eenige dagen later poogde Blanqui, de samenzweerder van kindsbeen af, eene nieuwe manifestatie tegen het stadhuis in te richten; ook deze mislukte, ofschoon de roode partij geen moed verloren gaf en weldra zullen wij hare misdadige pogingen, in zekeren zin, zien gelukken.
De levensmiddelen waren te Parijs zeker in grooten overvloed
| |
| |
voorhanden, doch wat onmeetlijke voorraad was er noodig voor eene zoo talrijke bevolking! De prijs der eetwaren was sedert de insluiting reeds aanzienlijk gestegen, doch gebrek was er nog niet. Den 6den October begon men echter den verkoop van het vleesch te regelen en hetzelve te rationneeren. Het aanschaffen van een stuk vleesch werd nu min of meer moeilijk en ‘wij zien reeds de huishoudsters geruimen tijd voor de deuren der municipale slachterijen vertoeven.’ Buiten de stad lag men meer op den loer om een aardappel, dan wel om een Pruis machtig te worden. Op gemelden datum deed generaal Noël, 2000 mobielen den Mont-Valérien verlaten en bezigde hen, onder de bescherming van het kanon, aan het rooien van aardappelen.
Daar ten minste waren de trofeeën overvloedig....
Het rantsoen versch vleesch was in de meeste arrondissementen op 30 grammen per hoofd verminderd. Vleesch dat eigenlijk nooit in het verbruik werd gebracht, verscheen nu op tafel; wij zullen niet spreken van het paardevleesch, dat reeds eenigermate het burgerrecht had bekomen en reeds volop gegeten werd; maar wij doelen op ratten, katten en honden, die als lekkernij op de tafels verschenen, en door sommigen ook wel uit ‘mode’ werden beproefd en uiterst lekker bevonden.
Een Engelsch correspondent schreef omtrent deze gerechten het volgende:
‘In de restaurants is echter tegen hoogen prijs iedere hoeveelheid te krijgen. Bouillon wordt slechts éenmaal aan iederen gast rondgedeeld. Katten zijn in prijs gestegen, een goede vette kost 10 francs. De katten die overblijven zijn uiterst wild; zij schijnen de moorddadige bedoelingen van hunne vroegere vrienden te hebben opgemerkt. Heden morgen zag ik een uitstekende salmi van ratten, zoo iets tusschen kikvorschen en konijnen in. Ik ontbeet met de correspondenten van twee dagbladen. De eene at na eenig aarzelen een rattepootje op; de andere bedankte zeer; hij at zijne portie gezouten paardevleesch en keek ons met afschuw aan. De eigenaar van het hôtel had niet den moed ratten op de spijskaart te zetten; hij noemde het een salmi van wildbraad.’
Wat de Duitschers rond Parijs betreft, deze hadden aan niets gebrek; de requisitiën speelden eene overgroote rol. De wegen waren ten allen kante met wagens en karren, proviand aanvoerende met kudden vee overdekt. Slechts een gedeelte van den aanvoer kwam uit Duitschland; de Fransche departementen leverden schier alles.
Den 7den October overvielen de mariniers van het fort Montrouge des nachts, in de nabijheid van het dorp Thiais, een Pruisisch escorte. Die kloeke soldaten, gewis puiktroepen en die zich alom zeer wisten te onderscheiden, losten in dien aanval geen enkel schot. Met de bijl en de bajonet vielen zij op de Pruisen in, joegen hen op de vlucht, namen de fourgons in beslag, verbrandden deze en namen gene mee. Den volgenden dag had er andermaal eene verkenning plaats door generaal Ducrot, in de richting van la Malmaison, zonder dat deze echter op den vijand stiet.
De pogingen van Flourens en Blanqui, om het volk in gisting te brengen, waren wel is waar mislukt, doch niet opgegeven. Het gouvernement was niet gerust en met het oog op de belangen der verdediging, had het reeds de municipale verkiezingen tot na het opheffen van den staat van beleg verdaagd. Den 8sten was echter op alle hoeken der straten van Parijs een oproep aangeplakt, met het doel het volk op dienzelfden dag bijeen te trommelen en op het stadhuisplein de verkiezing voor de gemeente van Parijs te eischen.
Te 2 uren schoolde eenige personen op die plaats te zamen; het volk, altijd nieuwsgierig, stroomde bijeen en vormde massa. De aanleiders wierpen hunnen kreet uit, doch het publiek nam dien niet op. Het was blijkbaar dat de zaak der Blanqui's en Flourens', die eeuwige visschers in troebel water, geen weerklank in de volksmenigte had, en dit werd onbetwistbaar, toen generaal Trochu en generaal Tamisier te paard ter plaatse kwamen en luidruchtig werden toegejuicht. Het geroep: ‘weg met den oproer!’ en dat van ‘leve Trochu!’ weergalmden heinde en ver en een aantal bataljons daagden als het ware onverwachts op en deden het gezag handhaven.
Ook de leden van het gouvernement der nationale verdediging kwamen ter plaatse, en hielden eene wapenschouwing over die bataljons der orde. Het was alsof die gebeurtenis allen hertemperd en met nieuwe eendracht bezield had. Jules Favre richtte de gardes eenige woorden toe; hij herinnerde hun dat de vijand voor de poorten stond, dat alleen eendracht de hoofdstad van het dreigende gevaar redden kon; hij smeekte hun, in naam van den lande, niets te gedenken dan wat de verdediging betrof, die voorwaar reeds meer dan genoeg de handen vol gaf.
Het gevaar was echter naderbij dan men dacht; de bevelhebber van het 146ste bataljon, zekere Sapia, had zijnen soldaten patronen doen uitdeelen en drong bij hen aan tegen het stadhuis te marcheeren. Gelukkig was het 146ste bataljon juist niet met een oproerigen geest bezield; het weigerde niet alleen, maar hield Sapia aan, die later voor den krijgsraad gebracht, doch vrijgesproken werd.
Uitgesteld was voor de oproerlingen echter niet verloren....
De heer Jules Favre had een paar dagen vroeger het interim van het ministerie van Binnenlandsche Zaken op zich genomen, dewijl Gambetta het noodig achtte de departementen met het heilige vuur van zijn woord te gaan bezielen. Men weet reeds dat de minister in een luchtbal Parijs verliet, met gunstigen wind buiten het gevaar en over de Duitsche liniën dreef en eindelijk te Tours bij de delegatie aanlandde. Wij hebben hem dáàr, zoowel aan de Loire, als in het Oosten en Noorden aan het werk gezien.
Hoog werd die luchtreis opgehemeld. Een stroom begoochelingen golfde door de dagbladen: binnen zeer kort zou nu de vrede geteekend zijn; de departementen zouden als bij tooverslag opstaan; honderdduizenden zouden zich, op Gambetta's stem, wapenen en verpletterd waren reeds de ‘barbaren.’ De volgende charge van een destijds te Parijs vertoevend correspondent is niet van geest ontbloot.
‘De Gaulois zegt: ‘Toen de ballon boven de Pruisische legers zweefde, vroeg de oude Wilhelm waarschijnlijk aan Bismarck, wat dat zwarte puntje in de lucht beteekende, waarop Bismarck antwoordde: “Het is een minister, het is de heldhaftige Gambetta op weg naar de Loire. In Parijs benoemde hij prefecten, en aan de Loire zal hij bataljons verzamelen.” Gunstige wind heeft den ballon in goede richting doen wegdrijven; misschien is Gambetta te Cahors, zijne geboorteplaats of elders, of in de armen van Crémieux neergevallen. Morgen zullen de provinciën door zijne stem worden bezield en als trompetgeschal zal zij langs de Loire klinken; de harten zullen ontvlamd, bataljons geformeerd worden, en de schimmen van St. Just en Desmoulins zullen uit de graven oprijzen.’
Den 9den October, te 9 uren des avonds, gaf Gambetta te Tours eene proclamatie uit, waarin hij als volgt den toestand van Parijs afschilderde, ofschoon het tafreel wel soms met valsche toontjes gekleurd is:
‘Parijs, sedert 20 dagen nauw ingesloten, heeft aan de wereld een onbekend schouwspel gegeven: het schouwspel dat meer dan twee millioen menschen - die hunne voorliefde, hunne vroegere oneenigheden vergetende, om zich rond de vlag der republiek te scharen - de berekeningen van den overweldiger reeds hebben te leur gesteld, hij, die op den burgeroorlog hoopte om de poorten der hoofdstad te doen openen.
De omwenteling vond Parijs zonder kanonnen, zonder wapens. Op dit oogenblik heeft men 400,000 nationale gardes gewapend, 100,000 mobielen in het geweer geroepen, 60,000 man reguliere troepen gegroepeerd. In de werkhuizen giet men kanonnen. De vrouwen maken 1 millioen stuks patronen per dag. Ieder bataljon nationale garde heeft twee mitrailleuses. Men maakt veldstukken voor dat wapen, opdat het weldra uitvallen tegen de belegeraars zou kunnen doen.
De forten, door de marine bezet, zijn als zoovele beweeglooze hoogboord-schepen, met eene wonderschoone artillerie bewapend en door de eerste pointeurs der wereld bediend. Tot nu toe is het den vijand niet gelukt, onder het vuur dezer forten, het minste werk aan te leggen. De omheining die den 4den September slechts 500 kanonnen telde, telt nu 3,800. Op denzelfden datum konden er 30 schoten per stuk gelost worden; vandaag 400 en men zet het gieten der projectielen met eene woede, die aan
| |
| |
Gevecht aan de spoorwegbaan bij Berthoncourt op 16 Januari 1871.
| |
| |
Oprukken der Badensche brigade Von Degenfeld door Frahier, voor den storm op Echevanne, op 17 Januari 1871.
| |
| |
razernij grenst, voort. Ieder vindt zijne plaats in de stad, zijne plaats in het gevecht als aangeteekend.
De omheining is voortdurend met nationale garde overdekt, die van den vroegen morgen tot in den nacht zich, met den ijver der vaderlandsliefde, in den wapenhandel oefent. Dagelijks ziet men de soliditeit en de ondervinding dezer geïmproviseerde soldaten aangroeien. Achter die omheining, zoo bewaakt, verheft zich eene derde omheining, onder toezicht van het comité der barricades opgericht. Achter die kunstig opgestapelde steenen heeft het kind van Parijs, ter verdediging der republikeinsche instellingen, het genie van het straatgevecht weergevonden.
Alle deze dingen, elders onmogelijk, werden kalm en ordelijk en dank zij de geestdriftige hulp, welke den mannen die de republiek vertegenwoordigen verleend werd, uitgevoerd. Het is geene begoocheling, 't is ook geen ijdel formuul. Parijs is oninneembaar; het kan noch genomen, noch verrast worden. Er bleven den Pruis twee andere middelen over om binnen de stad te geraken: het oproer en de honger. Het oproer! hij zal niet komen; want de verdachten en de medeplichtigen van het vervallen gouvernement, zijn of gevlucht of houden zich verborgen. Wat de aanhangers der republiek betreft, de ijverigen evenals de flauwhartigen, deze vinden in het gouvernement van het stadhuis, onomkoopbare gijzelaars der republikeinsche zaak en der nationale eer!
De hongersnood! Tot de laatste ontberingen bereid, rantsoeneert het volk van Parijs zich vrijwillig; het kan, dank zij de opstapeling van levensmiddelen, den vijand nog eene reeks van maanden uitdagen. Het zal met eene mannelijke standvastigheid, de ontbering en de schaarschte dulden, om aan zijne broeders der departementen den tijd te geven toe te snellen en levensvoorraad aan te voeren.’
Den 10den October deed generaal Blanchard het huis Millaud, eene belangrijke stelling nabij Cachan, bezetten. Wij laten echter een aantal schermutselingen, die schier dagelijks plaats grepen, ter zijde; wij houden dus slechts stil bij de groote punten en onder deze moet de verkenning van den 13den October geteld worden.
Men had gezegd dat de Duitschers de plateau van Chatillon ontruimd hadden, om zich te weer te stellen tegen een Fransch korps tot het Loire-leger behoorende en dat eene poging ter ontzetting van Parijs aanwendde. De verkenning had ten doel zich over die ontruiming te vergewissen; het tegendeel werd weldra duidelijk.
Op den rechtervleugel bemachtigden twee bataljons van het 13de marschregiment en 500 gardiens de paix, zonder slag of stoot Clamart, doch de gezegde plateau mochten zij niet bereiken. Sterk zaten de Duitschers te Chatillon verschanst.
‘Generaal Susbielle,’ zegt De Saint-Germain, naar aanleiding van een militair rapport, ‘valt met de rest zijner brigade, het dorp Chatillon aan. Huis voor huis, waarvan de muren met schietgaten zijn voorzien, barricade voor barricade moet worden ingenomen. De Fransche artillerie wordt in hare taak door die van Issy en Vanves ondersteund. De generaal wordt aan het been gewond, maar toch behoudt hij zijn opperbevel. Op den linkervleugel bemachtigen de mobielen van de Côte-d'Or en een bataljon der Aube, met spoed Bagneux. Luitenant-kolonel de Grancey leidt dien aanval, waarin de jonge kommandant van de mobielen der Aube, De Dampierre, sneuvelt.
Het 35ste linieregiment en een bataljon der Côte-d'Or, door de brigade Dumoulin ondersteund, banen zich niet zonder moeite eenen weg tusschen Bagneux en Chatillon, en dringen van huis tot huis, tot in het hart des dorps. De brigade van La Charrière brengt, door het vuur harer artillerie, eene Duitsche batterij tot zwijgen, welke, op het uiteinde van Bagneux geposteerd, den Franschen linkervleugel verontrustte.
Na vijf uren lang den strijd te hebben voortgezet, denkt men de veroverde stellingen niet langer te moeten behouden. De aftocht wordt geblazen en deze heeft met veel orde, beschermd door de divisionnaire artillerie, het geschut der forten, plaats. Het rapport van generaal Vinoy oordeelt het verlies des vijands aanzienlijk en schat dat der onzen op 30 dooden en 80 gekwetsten. Wij maakten in den loop van het gevecht een zeker getal Beiersche en Badensche gevangenen.’
Wij spraken hooger van den kommandant De Dampierre.
- ‘Als dat alles zal afgeloopen zijn,’ zeide De Dampierre tot een priester der ambulancen, ‘zal men van de kinderen der Côte-d'Or en van Bretanje spreken!’
De Dampierre was van het ras der onversaagden; generaal De Dampierre, zijn grootvader, sneuvelde in den vroegeren oorlog tegen Pruisen en genoot de eer des Pantheons.
De 33jarige kleinzoon vond den dood aan den ingang van Bagneux, bij het bestormen eener barricade. De mobielen aarzelden; de kogels schuifelden zoo dicht als nooten in een muziekstuk.
- ‘Komt, kinderen,’ riep De Dampierre, ‘ce n'est pas si terible que cela!’ en alleen sprong hij vooruit. Het hagelde kogels rond hem; een dezer trof hem in den onderbuik en neerstortend hoorde hij zijne mobielen uitroepen:
- ‘Wij zullen hem wreken!’
De Dampierre zag hen misschien nog met een brekend oog de barricade overweldigen. Een uur nadien stierf hij te Arcueil, in de armen van pater Houlès, tot wien hij de laatste woorden sprak:
- ‘Wat geluk, ik ga nu mijn arme vrouwtje weerzien... die lieve engel.....’
Zijne vrouw was drie jaren te voren gestorven; hij had haar nooit, zelfs niet in het gewoel der gevechten, kunnen vergeten. Iedereen betreurde den heldhaftigen De Dampierre. De Madeleinekerk waar de lijkplechtigheid plaats greep, was te klein om de volksmenigte te bevatten. Trouwens het Fransche leger had zijne onversaagden evenals de Duitschers, ofschoon wij daar geen voorbeeld van krijgstucht vinden, zooals dat van dien kommandant, die met eene operatie belast, deze voltrok en daarbij door een kogel gekwetst werd. Toch bereikte hij de plaats waar zijn generaal stond, bleef pijlrecht, maar doodsbleek voor hem staan, bracht de hand groetend aan den helm en zeide:
- ‘Generaal, de beweging is gelukt; ik heb de eer u te komen berichten dat ik sterf....’ en dood zakte hij neer.
Denzelfden dag toen er te Bagneux heldhaftig gestreden werd, wierp de Mont-Valérien houwitsers op het paleis van St. Cloud, en dat aloud gedenkteeken van Frankrijk's vorsten, rijk aan herinneringen en kunstschatten, werd de prooi der vlammen.
Het was omtrent 5 uur, bij zonsondergang. De brand was zoo hevig dat hij het vuur der zon in het westen deed verbleeken. Die eindelooze rij vensters, die deuren en poorten - elke opening vertoonde een geopenden vuuroven. Het bezoek van St. Cloud was een der gelietkoosde uitspanningen van den tourist en de Parijzenaar zelf kwam zich gaarne in de duizenden bekoorlijkheden aldaar vermeien. De partijgeest moge dus dat brandstichten, door de Fransche bommen zelf, willen rechtvaardigen met te zeggen dat dáar, in dat slot, Frankrijk tweemaal door de Napoleon's vernederd werd - wij zeggen, dat het paleis daardoor niet werd bezoedeld, en indien de vernieling om die reden mocht hebben plaats gehad, is de misdaad niet minder groot.
Ja, te St. Cloud werd Napoleon I, na den 18den Brumaire, den 18den Mei 1804 tot keizer geproclameerd; daar ontving Napoleon III, den 7den November 1852, het senatus-consulte dat hem tot den keizerlijken troon riep. Doch is met dien brand de herinnering aan die feiten uit de geschiedenis gewischt?
Anderen, en deze zijn logischer, beschouwden de vernieling van St. Cloud als eene noodwendigheid, aangezien de Pruisen zich daar ongestoord nestelden en gewis niet dachten, dat zij in die koninklijke woning zouden verontrust worden, waar zij gelaarsd en gespoord in de vorstelijke bedden rolden en sliepen. Nu, daarin hadden zij juist geen ongelijk....
In 1815 huisden de Pruisen insgelijks te St. Cloud; het park was een kamp, de paarden drenkten zich aan het heldere fonteinwater; de boeken der bibliotheek werden heinde en ver geworpen en vernield; honden huisden in de sierlijkste kamers. Prins Schwartzenberg gaf er zelfs een feest aan vreemde souvereinen, en den 3den Juli werd er de capitulatie van Parijs geteekend.
| |
| |
Ditmaal hield men er geen feest; doch men leefde er toch ongestoord en vrij, zoo dacht men, zoo ongestoord dat de Duitsche soldaat, onder het rooken van zijn meerschuimer, zich vermaakte met de beelden van Amor en Psyche in hedendaagsche komische kleeren te steken, Psyche een hengelkorf aan den arm te hangen en die twee figuren uit den mythologischen tijd te herscheppen in twee landlieden die te Parijs ter markt gingen....
St. Cloud werd in 1346, na den slag van Poitiers, door de Engelschen in assche gelegd. Het kasteel werd herbouwd en beurtelings bewoond door François Ier. en Henri II. Henri III werd er vermoord. Henri IV, Louis XIV, Marie-Antoinette, Napoleon, Louis XVIII, Charles X - kortom, alle souvereinen van Frankrijk hebben daar herinneringen achtergelaten. Het bevatte onwaardeerbare kunstschatten van Mignard, Le Moyne, Rubens, Boucher, Van Dael, Coypel en anderen. Het werk van Mignard in de Appollo-galerij ging alles te boven wat het penseel van dien meester leverde. Gelukkig had men vóor de belegering al het draagbare uit het paleis weg en naar Parijs gevoerd, zoodat enkel de schilderigen der zolderingen en de paneelen boven de deuren aanwezig waren gebleven. De Gobelins, naar de schilderijen van Rubens, achtendertig kostbare vazen in den stijl Renaissance gemonteerd, het prachtige beeld ‘de nacht’ van Pollet en de ‘Sapho’ van Pradier waren alzoo aan den brand ontsnapt; doch dit daargelaten, wat al rijkdommen gingen er, en dit binnen den tijd van eenige uren, voor eeuwig verloren!...
Trouwens alles was rondom Parijs vernield. Wat de Franschen uit overhaasting hadden laten rechtstaan, werd door de Duitschers niet zelden neergehaald, ofschoon die ‘barbaren’ vrij wel eerbied toonden voor wat kunstwerk betrof.
‘De omtrek van Parijs,’ zegt een ooggetuige, ‘was in eene wezenlijke woestenij veranderd, waar onze vijanden eene droevige eenzaamheid vonden. Het Boulogne-bosch bestaat niet meer, de bekoorlijke villa's zijn neergehaald en indien er nog een spoor blijft van die vroeger zoo druk door eene woelige jeugd bezochte bosschen, dan is dit slechts te danken aan de natuur, die hunne vernieling verhinderde. Het weder werd regenachtig en men moest van het in brand steken dezer bekoorlijke verblijven afzien. Wat is er met dien in nijverheid zoo voorspoedigen omtrek gepleegd; met die manufacturen, die groote handelsstapelplaatsen, welke eene talrijke bevolking voeding schonk?... Alles is onder den schrikwekkenden inval verdwenen.
De Parijzenaars beminden de chalet, welke zij, om den lagen prijs der gronden, buiten de versterkingen bouwden. Daar waren zij vrij van octrooi-belasting, zij kwamen er Zondags rust genieten, na eene week lang gezwoegd te hebben. Maar het decreet, door de vereischten des oorlogs opgelegd, heeft al die lachend gelegen villa's weggeslagen, al die boomen en vruchten vernield, al de hagen, die huizen en akkers omlijst hielden, afgebrand. De hoeven zijn afgebroken, de hoevenaars hebben alles verloren, en gelukkig als zij vroeger waren, zijn ze nu rampzalige dwalers en vluchtelingen geworden.’
Het gevecht van den 13den October was bloedig geweest, want den volgenden dag vroegen de Pruisen eene wapenschorsing om hunne dooden te begraven. Deze had den 14den plaats. Dienzelfden dag ontving Parijs een nieuw bewijs van sympathie uit Engeland kolonel Lindsay kwam in de hoofdstad aan, drager van een half millioen francs, welke som bij inschrijving verkregen en bestemd was voor de gekwetste Franschen. 't Was eene pleister op de wonde van den ouden bondgenoot in de Krim, welke door het volk edelmoedig werd toegereikt....
Den 15den dommelde het kanon op verschillende punten, doch het had slechts ten doel den oogst van vruchten en groenten en het wegvoeren van voeder, dat de naar Parijs gevluchte boeren op hunne akkers hadden achtergelaten, te beschermen. Elke aardappel, elke kool zou welhaast eene kostbaarheid worden, die met geen goud te betalen was.
Den 16den deed generaal Berthaut eene verkenning in de richting van Argenteuil, om aldaar de verdedigingswerken, door den vijand opgeworpen, te beschieten. Berthaut voerde het bevel over een deel zijner brigade en acht twaalfponders.
Den 17den ontving Parijs, van wege den maire, bericht dat er voor de verdediging der stad 1500 kanonnen, langs de kulas ladende, vereischt werden; om in de uitgave te voorzien werd er eene inschrijving geopend die een gewenschten uitslag erlangde.
Den 18den des nachts poogde de vijand tot tweemaal toe, de Fransche voorposten te Cachan en aan het huis Millaud te overweldigen. Beide aanvallen werden afgeslagen. De houwitsers der forten bereikten de Duitsche reserven tot aan l'Hay, Bourg-la-Reine en Bagneux.
Zoo zouden wij van dag tot dag schermutselingen op te teekenen hebben; la Malmaison verdient echter eene bijzondere vermelding. Drie colonnes onder het bevel der generaals Berthaut en Noël en kolonel Cholleton, rukten in den morgen van den 21sten October op, om de hun aangewezen punten te gaan bezetten. Te 1 uur vormden die troepen, van Rueil naar de hoeve la Fouilleuse, een halven cirkel en hunne artillerie beschoot, gedurende een uur, Buzenval, la Malmaison, la Jonchère en Bougival.
Onder de bescherming van het kanon, naderden de tirailleurs en te 2 uren, toen het artillerievuur gestaakt werd, viel de infanterie la Malmaison aan, zich door de ravijn, die van Saint-Cucupha naar Bougival loopt, richtende.
Laat ons hier een Franschen berichtgever volgen en daarna zien hoe de Duitschers hetzelfde gevecht beschouwen:
‘Na die eerste moeilijkheid te boven gekomen te zijn, wordt de rechtervleugel van generaal Noël door een hevig geweervuur, uit het bosch voortkomende, in zijnen marsch verhinderd. Vier compagniën zouaven, welke een oogenblik tegen de muren van het park gedrongen staan, worden door de mobielen der Seine-et-Marne ontzet. Terzelfder tijd rukken vier mitrailleuses en eene batterij vierponders, onder kommandement van Miribel, bij de poort van Longboyau, vooruit, om de infanterie te ondersteunen; doch in die stoute wending vallen vier onzer stukken in de handen des vijands. De troepen van kolonel Cholleton waren het park van Buzenval binnengerukt en marcheeren nu langs het bosch in de richting van de ravijn van Saint-Cucupha.
Links heeft er op dat oogenblik eene afleidende beweging plaats, in de richting van Garches en de onvoltooide redoute van Montretout, welke door ons in den aanvang der belegering reeds verlaten werd; rechts in de richting van Argenteuil en Colombes. Bij het invalllen van den nacht retireerde men zonder eenig ander resultaat te hebben bekomen, dan den vijand zware verliezen te hebben toegebracht. Men wist later dat de Duitschers, vooraf verwittigd, dien dag al de troepen welke langs die zijde op de insluitingslinie beschikbaar waren, tegen ons in het geweer hadden gebracht; dat er niet meer dan vijf regimenten te Versailles aanwezig waren; dat de Pruisische staf met eene paniek geslagen was en de koning het raadzaam had geoordeeld naar Saint-Germain over te steken.
Men verweet dan ook generaal Ducrot, dien dag geen uitval op Versailles te hebben gedaan. Wij denken echter, dat, ware het hem mogelijk geweest tot daar te geraken, hij eene onvoorzichtigheid zou hebben begaan, zich in eene stad te wagen welke met bosschen bezette hoogten omringd is, waar de Duitschers belangrijke verschansingen hadden aangelegd en waar zij, volgens gewoonte, spoedig eene aanzienlijke krijgsmacht konden bijeen trekken en tegen welke de onze daar ter plaatse niet zou bestand zijn.’
Generaal Vinoy deed eene verkenning tusschen Ivry en Issy en generaal Tamisier opereerde in de richting van Villemomble.
Wat zeggen nu de Duitschers integendeel van het gevecht van 21 October? Dat de uitvallende krijgsmacht vrij aanzienlijk was en veertig veldstukken telde; dat na een gevecht van drie uren de Franschen retireerden en drie honderd krijgsgevangenen en twee kanonnen in de handen der Duitschers achterlieten; dat nimmer de weerstand der Franschen zwakker is geweest dan dien dag; dat wel verre van overgroote krijgsmacht ter plaatse te hebben, de Duitschers slechts vijf bataljons telden tegen veertien Fransche; dat de verliezen der Duitschers, welke in de Fransche berichten zoo hoog werden opgegeven, slechts 150 man beliepen - alzoo eene gansch tegenovergestelde opgave als de hooger genoemde.
Even als reeds vroeger gepoogd werd, waren sommige ‘theaterhelden’ in Parijs er op bedacht een bataljon amazonen te vor-
| |
| |
Het overschot van Bourbaki's leger bij de forten du Joux en du Larmont bij La Cluse.
| |
| |
Stad en vesting Belfort, na de overgave, op 18 Februari 1871.
| |
| |
men. Gelukkig te vergeefs! Wij zeggen echter niet, dat zekere vrouwen van Parijs niet even kloek en.... wreed zouden zijn als de amazonen van Dahomey - de Commune, eenige maanden later, heeft er voldoende bewijzen van geleverd - doch het is de roeping der vrouw niet het geweer te hanteeren en de lans te drillen...
Den 28sten October, eene dagteekening waarop het Legioen van Eer en de burgerlijke orde afgeschaft en de keizerlijke garde ontbonden werd, had ook het eerste gevecht nabij Bourget plaats. Bourget is een dorpje met 700 zielen en een zestal kilometers oostelijk van Saint-Denis gelegen. Het is daar dat den 20sten Juni 1815 de keizerlijke vluchteling van Waterloo eenige uren vertoefde om, bij helderen dag, Parijs niet te moeten binnentreden.
De Duitschers hadden te Bourget een voorpost tegen welke de francs-tireurs de la presse werden afgezonden, die den vijand tot achter de beek la Morée deden wijken. Toen de generaal dit onverwacht resultaat bemerkte, zond hij twee bataljons hulptroepen af, die des avonds er in gelukten Bourget te bezetten en in staat van verdediging te stellen.
Volgens de Duitsche opgaven bestond de voorpost slechts uit eene compagnie en dewijl Bourget onder het bereik der Fransche batterijen van Saint-Denis lag, retireerde de bevelhebber op het gros van zijn korps; doch toen de Duitschers bemerkten dat hunne tegenpartij zich in die vrij voordeelige stelling wilde nestelen, werd Bourget den 30sten October door acht bataljons, drie compagniën jagers der garde, een compagnie sapeurs en vijf batterijen aangetast.
Het gevecht was inderdaad allerhevigst; de Franschen telden ongeveer 6000 man ter plaatse. De Pruisische garde wierp den vijand achteruit en maakte 1200 krijgsgevangenen, tot het garnizoen van Saint-Denis behoorende. De Duitschers erkennen 484 dooden, waarvan 35 officieren; het verlies aan de Fransche zijde was oneindig grooter. Van de vier compagniën der francs-tireurs keerden slechts 70 manschappen terug; een bataljon mobielen, 800 man sterk, telde na het gevecht nog.... 120 man.
Geen wonder dat het verlies der Franschen grooter was dan dat der Duitschers. De eerstgenoemden lieten zich langs drie zijden en gelijktijdig overvallen, terwijl twee batterijen den spoorweg, langs welken de hulptroepen moesten aangevoerd worden, schoon vaagden.
Drancy werd tengevolge van dit gevecht ontruimd,
Men meldt dat de kommandant van het 12de bataljon mobielen der Seine, Baroche, zoon van den minister des keizerrijks, in zijne wanhoop van overvallen te zijn, zich als een razende verdedigde. Baroche had een geweer gegrepen en schoot als een simpel soldaat, bestookt door een overgroot getal Duitschers. Eindelijk wierp hij zich in het midden der vijanden en vond daar den dood.
‘Men had ongelijk gehad,’ zegt een ooggetuige van het gevecht, ‘het eerste door de francs-tireurs behaalde voordeel, bij de bevolking van Parijs zoo hoog te doen klinken. Men kondigde in eene officieele proclamatie aan, dat men den ijzeren gordel die ons omringde, verbreed en den Pruis gedwongen had achteruit te gaan. Wanneer men zóo sprak, moest men Bourget versterkt en een ernstig liniehoofd van die plaats gemaakt hebben; doch er werd, hetzij uit onachtzaamheid van den gouverneur, hetzij uit vergetelheid des generaals, noch versterking, noch artillerie derwaarts gezonden. Onze soldaten, die reeds een dag en een nacht al vechtende hadden doorgebracht, stonden daar onder een hevigen slagregen, de voeten in het slijk, afgebeuld door vermoeienis en half dood van koude. Men verzekert zelfs dat velen, de kelders goed gevuld vindende, het ongeluk hadden zich te bedrinken. Bij het krieken van den dag daagden de Pruisen met gansch eene divisie en eene voortreffelijke artillerie op. Bourget was éen vuur en terwijl onze soldaten, door eene helsche mitraille blind geslagen, in het wilde schoten, omsingelde de vijand de stelling....’
De neerlaag van Bourget verwekte een allernadeeligsten indruk bij het publiek; men verweet aan de overheden dat zij het aangenomen plan waren te buiten gegaan met Bourget te laten bezetten, terwijl men dit dorp, eens genomen zijnde, zonder voldoende verdediging had gelaten. Bij die nare tijding voegde zich die der capitulatie van Metz, welke door den heer Thiers, van zijne buitenlandsche zending teruggekeerd, werd bevestigd. De ontroering welke deze tijdingen in het publiek verwekten, waren inderdaad overgroot en wij naderen nu ook de losbarsting van den 31sten October binnen Parijs.
Laten wij eerst nog zeggen, dat de heer Thiers van zijne diplomatische missie de ondersteuning van Engeland, Rusland, Oostenrijk en Italië had aangebracht, in wat betrof het voorstel van eene wapenschorsing, ten einde tot de bijeenroeping eener Nationale Vergadering te geraken; eene der voorwaarden van die wapenschorsing zou de bevoorrading van Parijs zijn. Op dien voet zou de heer Thiers met den Pruisischen staf te Versailles in onderhandeling treden.
Middelerwijl gelukte het aan de roode woelmannen de beweging te doen ontstaan, die reeds meer dan eens mislukt was. De slechte tijdingen, zooals wij hooger zeiden, droegen bij tot het gedeeltelijk welslagen der poging. Trouwens eene kleine revolutie maakt in Frankrijk onvoorwaardelijk deel van het programma....
Voor het stadhuis was van tijd tot tijd een woelgeest op een lantaarnpaal geklommen en toonde aan het volk een stuk papier, waarop geschreven stond: ‘leve de Commune!’ of wel ‘geene wapenschorsing!’ of wel ‘eene lichting in massa!’ De woeling nam gedurig toe. Henri Rochefort, de generaal der barricaden-commissie, kwam, vergezeld van drie officieren, in rijtuig voor het stadhuis en werd onmiddellijk door de drijvers omringd. Men moest de Commune hebben - de Commune, welke gewis toen nog in het oog van het publiek het moorddadig en brandstichtend karakter niet had, hetwelk zij later bekwam.
Den 28sten October had Ledru-Rollin, in eene vergadering der rue Haumaire, gezegd: ‘Het is de groote Commune, die den heiligen grond des vaderlands van den vreemdeling heeft verlost... Lyon heeft ze reeds ingesteld; zult gij bij Lyon ten achter blijven, gij, Parijzenaars, die altijd aan de spits der omwenteling tradt? Zult gij niet doen zooals Lyon? Gij zult het doen, gij zult het doen! Gij wilt gebruik maken van uw recht; gij zult de Commune van Parijs benoemen!’
Blanqui en Felix Pyat, twee van ouds gekende samenzweerders, drongen op hunne beurt tot het inrichten der Commune aan en, na de neerlaag te Bourget en de overgave van Metz, kon men immers geene redding meer vinden dan in de Commune! Flourens had vijf bataljons der nationale garde voor de ‘heilige zaak’ geworven; hij was gesteund door Sapia, dien wij reeds vroeger aan 't werk zagen, door Mégy, een te Blois veroordeelde werkman en die eens een pistoolschot op een arm policie-agent loste; door Vallès, een socialistisch schrijver, die zich aan de grootste overdrijvingen schuldig maakte; door Blanqui, die het manifest der Commune opstelde, een manifest dat aan de bloedigste dagen van 93 denken deed, en waarin hij Trochu le Pieux, Kératry le Chouan en ook Gambetta bij het volk aanklaagde.
De Commune was enkel een voorwendsel; de citoyens Delescluze, Pyat, Blanqui en Flourens en tutti quanti wilden meester zijn van den toestand. Indien er ooit een verraad gepleegd werd, was het gewis op dat oogenblik...
Rochefort bereikte niet zonder moeite het stadhuis en trachtte het volk toe te spreken; doch zijne stem was te zwak om tegen de bulderende volkszee beneden hem te worstelen. Men huilde alom: ‘de Commune, de Commune!’ Trochu verscheen; ook hij erlangde geen stilte; maar Trochu was bij velen niet meer populair. Wat blijft er populair in Parijs? Wat men 's morgens bewierookt en vergoodt, zal men 's avonds afbreken en verwoesten. Men had den gouverneur reeds sedert geruimen tijd in de caricaturen en schimpliederen bespottelijk gemaakt. De voorposten in 't geweer even als de gamins in de straten, zongen het nijdig zweepend en geeselend lied:
Je sais le plan de Trochu,
Plan, plan, plan, plan, plan!
Mon Dieu! quel beau plan!
Je sais le plan de Trochu
Grâce à lui rien n'est perdu!
Quand sur du beau papier blanc
Il eut écrit son affaire,
Chez maître Ducloux, notaire.
| |
| |
C'est là qu'est l'plan de Trochu
Plan, plan, plan, plan, plan!
Mon Dieu! quel beau plan!
C'est là qu'est l'plan de Trochu!
Grâce à lui rien n'est perdu!
En toch Trochu was een man in den vollen zin des woords! Henri Rochefort die zich ditmaal aan de zijde des gouvernements hield, werd niet gehoord, evenmin als Etienne Arago, Floquet en Brisson. Trochu, op een stoel gesprongen, kon, door van tijd tot tijd eene phrase uit te spreken, onder ander de volgende woorden doen hooren:
‘Wilt gij den soldaat aanhooren, burgers? Gij verdenkt ten onrechte mijne vaderlandsliefde. Ik ben bereid voor de verdediging der republiek te sterven. Ik heb Parijs zonder verdediging gevonden. Zonder moeite zou het binnen acht en veertig uren in de handen des vijands gevallen zijn. Al mijne pogingen strekten om de hoofdstad oninneembaar te maken. Dat is zij thans. Geen vijand, hoe sterk hij zijn moge, kan er binnenkomen....’
Men brulde gedurig: ‘de Commune, de Commune!’ en sommige gardes en schuimers stonden met gebalde vuist voor den gouverneur, wien men toesnauwde: ‘Gij zijt een koningsgezinde! Weg met de koningsgezinden!’
Ofschoon door vermoeienis gebroken, begaf Trochu zich naar de raadzaal, waar eene deputatie der oproerige bataljons hem verlangde te spreken. Het was omtrent 2½ uur des namiddags. De ontvangst had plaats in de groote zaal. Citoyen Maurice Jolly vroeg inlichtingen omtrent de overgave van Metz, waarvan men de tijding reeds drie dagen verborgen hield.
De gouverneur antwoordde dat de overgaaf eerst den 30sten October des avonds aangekomen en de beschuldiging onjuist was.
Jolly, die een man uit éen stuk scheen te zijn, vroeg waarom men Bourget niet had weten te behouden? - en hier gaf Trochu mededeelingen, welke vrij belangrijk zijn en een helder licht werpen over de krijgstucht onder de francs-tireurs.
‘Wij bezetten hier,’ zeide hij, ‘een omtrek van twaalf mijlen; want wij staan niet enkel rondom de muren van Parijs, maar ook op de buitenforten, op ongeveer een afstand van 3000 meters. Langs dien omtrek nu zijn er punten die men wèl en die men niet moet bezetten. De punten die bezet worden, zijn beschermd door forten. Maar er zijn compagniën francs-tireurs, welke zonder orde te werk gaan en alzoo de bewegingen van het leger kunnen benadeelen. Er zijn hier tweeëntwintig dezer korpsen en wij zagen ons genoopt er drie te ontbinden. Zoo heb ik eergisteren vernomen dat het dorp Bondy door een dezer korpsen bezet was. Toen ik hierover mijne verwondering aan den admiraal-kommandant van dat punt te kennen gaf, antwoordde hij mij, dat de francs-tireurs dien post, welken zij door een heldhaftigen strijd veroverd hadden, niet wilden verlaten en verklaarden den kommandant, die hen naar een ander punt zou willen brengen, te zullen fusilleeren. Ik heb dus in de bezetting van Bondy toegestemd...’
Nu werd Trochu in de rede gevallen door de burgers Chassin en Lefrançais, die hem verklaarden geen militair rapport te willen hooren, maar staatkundige quaestiën te behandelen; dat het volk de vervallenverklaring des gouvernements eischte, aangezien dit gouvernement al te blijkbaar op den vrede aandrong. ‘Wij willen de Commune en de lichting in massa!’ zeide men, - ‘ja, de Commune!’ huilde men alom.
‘In het midden van den storm,’ zegt de heer Sarcey, ‘overhandigde men generaal Trochu een briefje, waarvan de lezing hem deed verbleeken.’
- ‘Dat is Frankrijks einde!’ mompelde hij.
Wat bevat het papier? Een decreet dat het oproer aan het gouvernement wil opdringen: de kiezers worden binnen het tijds verloop van drie dagen opgeroepen om de Commune van Parijs te benoemen; de Commune zal bestaan uit tachtig burgers, onder welke zich de leden van het toekomstige kabinet zullen bevinden, verantwoordelijk opzichtens de Commune, zooals deze laatste dit is opzichtens het Fransche volk. Het gezag der Commune zal ophouden zoodra het grondgebied door de vijandelijke troepen zal ontruimd zijn en er regelmatig eene constitueerende vergadering zal kunnen worden gekozen.
De leden des gouvernements verwijderen zich om over dit voorstel te beraadslagen. ‘Maar buiten,’ zegt Sarcey, ‘vergroot het tumult. Geweerschoten worden gelost zonder dat men eigenlijk weet van waar zij uitgaan. Ten gevolge der hierdoor ontstane verwarring wordt een der deuren van het stadhuis door de nationale gardes als neergestormd. Het stadhuis is overweldigd. Trap, gangen en zalen worden door Bellevillisten opgevuld.’
De razernij der nationale gardes stijgt ten top: eenige ellendige kerels willen den kommandant d' Auvergne vermoorden, omdat hij het bevel van een kolonel doet uitvoeren. Men rukt hem het teeken van het legioen van eer, op het slagveld gewonnen, van de borst en, zooals wij zeggen, ware hij een man des doods geweest indien de soldaten den ouden kommandant niet hadden ontzet.
Alles huilt, en woelt, en raast, en tiert in het stadhuis; het volk hangt als een bijenzwerm aan de trapleuningen, het wemelt als een mierennest in de zalen. Men klimt tegen de vensters der raadzaal op, waar de leden des gouvernements vergaderd zijn. Men bonst met de geweerkolven op den vloer.
- ‘Burgers!’ roept Jules Favre, ‘indien wij het vertrouwen des volks niet meer bezitten, dan zullen wij de taak die wij op ons genomen hebben, neerleggen en haar aan anderen overlaten. Gij zijt hier gekomen om, uit naam van het volk, ons het gezag te ontnemen. Maar zijt ge wel zeker, dat gij den wil van het gansche volk vertegenwoordigt?’
- ‘Ja, ja! Gansch Parijs wil de Commune!’ huilt men.
- ‘Ik twijfel geen oogenblik aan uwe oprechtheid; maar laat mij u zeggen...’
Jules Favre werd driftig onderbroken; het was hem onmogelijk, voort te gaan. Men hoorde buiten eenige schoten; nationale gardes en mobielen schreven de woorden: ‘De Commune en Dorian!’ op eenige stukjes papier en wierpen die het venster uit.
De manifestatie wordt revolutie. Deze laatste vormt reeds een bureau. Een dertigtal personen woelen rond eene tafel. Men bemerkt er Felix Pyat, Delescluze, Flourens, Tibaldi, Mottu en officieren der nationale garde. De tafel dient tot tribune. Men maakt lijsten op voor het vormen van een comité. Pyat en Delescluze vergeten hunne eigene namen niet....
Achter hen volgen de namen van Ledru-Rollin, Louis Blanc, Victor Hugo, Greppo, Blanqui, Mottu, Gambon, Bonvalet, Raspail, Flourens, Schoelcher en Tibaldi. Dewijl er verschillende groepen ‘wetgevers’ zijn, verschillen de lijsten ook allen in opgaaf der namen. Men stelt den heer Dorian voor, een ministerie der Commune samen te stellen; doch Dorian bedankt voor die eer....
De namen der commissie worden op strookjes papier geschreven; men rukt de vensters open en de papiertjes zwendelen op de woelige menigte; duizenden armen worden koortsachtig opgestoken om ze te grijpen; doch zooals wij aanmerkten, de Delescluze's en Pyat's zijn niet alleen: daar zijn er nog van hunne soort die aan het roer willen plaats nemen, die hunne namen opgeven....
Zooals hooger gezegd is werd de raadzaal der leden van het gouvernement overrompeld; niet alleen werden zij beleedigd, maar men legt het geweer op hen aan. Jules Favre blijft kalm; Jules Simon teekent figuurtjes op tafel; Trochu, tegen wien de geweertrompen gericht worden, staart de aanvallers koel en bedaard in het oog.
- ‘Ga heen, generaal,’ roept er eene stem, ‘men zal u vermoorden.’
- ‘Ik ben soldaat, mijnheer,’ antwoordt de gouverneur, ‘ik zal op mijnen post sterven!’
De heer Ernest Picard, minister van financiën, dacht aan iets anders dan ter plaatse te sterven; hij ontsnapt uit het stadhuis, ijlt naar zijn ministerie, geeft bevelen aan de bataljons-chefs die hij als getrouw aan het gouvernement beschouwt, verwittigt generaal Ducrot door een estafet - kortom, welhaast werd in gansch Parijs alarm geslagen. Te 8 uren des avonds kwamen ten allen kante bataljons nationale garde opzetten. Roept men hier ‘leve de Commune!’ dan antwoordt men ginder ‘leve Trochu!’
De bataljons der orde dringen voorwaarts en men mag als een
| |
| |
wonder aanhalen, dat in de duister nis niemand dood gepletterd werd. De oproerlingen worden in het stadhuis omringd. Men vertelt dat een bataljon van Finistère, door een onderaardschen gang en die slechts door de ingewijden bekend was, tot binnen in het stadhuis drong en generaal Trochu langs eene verborgen deur deed uitgaan. Twee of drie andere leden ontsnappen in de verwarring; maar Jules Favre, Jules Simon, Garnier-Pagès, Dorian en generaal Tamisier blijven in de handen der oproerigen.
Louis Adolphe Thiers, hoofd van het Uitvoerend Bewind in Frankrijk.
Buiten rijdt generaal Trochu langs het front der bataljons en wordt met gejuich ontvangen. Te 12½ uur concentreeren zich zeven bataljons der mobiele garde achter het stadhuis, in hetwelk zich de Bellevillisten gebarricadeerd hebben. Hetoproer was overwonnen. Men sloot de mannen van Flourens in de kelders van het stadhuis op, welke zij slechts ontwapend mochten verlaten.
Te 3 uren des nachts was alles rustig.
De heer Jules Favre en zijne lotgenooten waren eindelijk uit de handen dier dolzinnigen verlost. Herhaalde malen had men hem willen noodzaken zijn ontslag als lid des gouvernements te nemen; doch hij weigerde immer, zeggende dat hij zijn mandaat van het volk - van een ander oproer, had hij mogen zeggen - ontvangen had en hij het slechts in de handen van een wettig gouvernement zou neerleggen. Flourens zelf werd een oogenblik bedreigd; men eischte van hem de inhechtenisneming van de leden des gouvernements en hunne overvoering naar Vincennes.
Het was de plicht des gouvernements in dit geval krachtdadig te werk te gaan. Het bleek immers dat de oproerlingen voor niets achteruitdeinsden, zelfs niet voor het verraad. Het was voorwaar een verraad, door een oproer den belegeraar te begunstigen! Daarenboven wist men dat de Bellevillisten geen oogenblik rust gunden. Dit oproer zou door anderen gevolgd worden; de samenzweerders hielden voortdurend vergaderingen, beschuldigden in deze het gouvernement van verraad en prezen den moord van Trochu als eene vaderlandslievende daad aan....
Felix Pyat, Maurice Jolly, Mégy, Cyrille, Goupil, Pillès, Ranvier, Vesinier, Jaclard en Tridon - allen, behalve de eersten, onbekende en tot de mindere klas behoorende samenzweerders - werden aangehouden en naar Mazas gevoerd. Millière, Blanqui en Flourens, meer gekende opruiers, wisten te ontsnappen. Verscheidene bevelhebbers der nationale garde werden van hunne functiën ontzet.
Terwijl Flourens en zijne vrienden in het stadhuis opereerden en het oog hielden op de leden des gouvernements, maakte Blanqui orders vaardig, zoo als hij zelf nadien verhaalde:
1o. Bevel van de barrières te sluiten, alle betrekking met buiten af te snijden, opdat de vijand onbewust zou blijven met de tweedracht in Parijs.
2o. Bevel aan de kommandanten der forten wakker toe te zien en met kracht alle poging, door de Pruisen aangewend, af te slaan.
3o. Bevel aan een twintigtal bataljons-chefs hunne soldaten te verzamelen en hen naar het stadhuis te doen oprukken.
4o. Bevel aan bataljons op de plaats vereenigd, onmiddellijk het stadhuis binnen te trekken, de deuren te bewaken en het inwendige te beschermen.
5o. Bevel aan diezelfde bataljons, het 106de bataljon, uit legitimisten en clericalen van de voorstad Saint-Germain samengesteld, uit het stadhuis te verwijderen.
6o. Bevel van de prefectuur van policie door een republikeinsch bataljon, thans op de plaats gestationneerd, te doen bezetten.
7o. Bevel aan verscheidene citoyens in de verschillende mairies de thans in functie zijnde maires te vervangen.
Den 1sten November gaf generaal Trochu de volgende proclamatie uit, welke belangrijk genoeg is om hier in haar geheel te worden opgenomen
‘Door uwe vastberaden houding werd de republiek uit een groote staatkundige vernedering, misschien uit een groot maatschappelijk gevaar gered, en zeer zeker zijn de pogingen tot verlamming der verdediging daardoor verijdeld geworden.
De ramp van Metz, die diep te betreuren is maar voorzien kon worden, heeft terecht de gemoederen getroffen en het land in rouw gedompeld. Men heeft het gouvernement, hetwelk - ik verzeker dit plechtig - eerst 's avonds van den 30sten October van dit feit onderricht was, gelasterd door te onderstellen, dat het reeds
| |
| |
De citadel van Laon na het springen van den kruittoren op 9 September 1870
| |
| |
vroeger hiervan kennis had gedragen, maar het voor de bevolking van Parijs verborgen heeft willen houden. Waar is het, dat het gerucht nopens de capitulatie reeds twee dagen vroeger onder de Pruisische voorposten circuleerde. Maar de vijand heeft reeds zooveel valsche tijdingen uitgestrooid, dat wij weigerden aan dit gerucht geloof te hechten.
De smartelijke gebeurtenis te Bourget, waar een troep militairen, na eerst den vijand overrompeld te hebben, de zorgeloosheid zóóver heeft gedreven, dat zij op hunne beurt zich door de Pruisen hebben laten verrassen, heeft insgelijks de openbare meening pijnlijk getroffen.
Hierbij kwam, dat de door de onzijdige mogendheden uit eigen beweging voorgestelde wapenschorsing, tegen alle waarheid en billijke oordeelvelling in, voorgesteld werd als de inleiding tot eene capitulatie, terwijl het voorstel inderdaad niets anders was dan eene hulde aan de houding der Parijsche bevolking en aan de volharding der verdediging. Dat voorstel was eervol voor ons; de regeering zelve heeft er de voorwaarden van vastgesteld. Zij heeft bepaald, dat de wapenschorsing minstens vijfentwintig dagen zal duren; dat Parijs gedurende dien tijd zich van leeftocht moest kunnen voórzien, en dat aan de burgers in alle departementen het recht gelaten werd om afgevaardigden voor de nationale vergadering te kiezen.
Men ziet dus dat deze voorwaarden van de wapenschorsing gansch anders waren, dan die ons vroeger voorgesteld waren door den vijand, welke in werkelijkheid ons slechts 48 uren wapenschorsing, en ten behoeve der verkiezingen een zeer beperkte gemeenschap met de provinciën wilde toestaan; terwijl Parijs zich niet van levensmiddelen mocht voorzien, en de vijand, als onderpand, eene sterkte bezetten en de bevolking in den Elzas en Lotharingen van de verkiezingen uitgesloten wilde zien.
Aan de thans voorgestelde wapenschorsing zijn nog andere voordeelen verbonden, die een ieder in 't oog vallen, waarom het noodeloos is ze op te noemen. En niettegenstaande dit alles, wil men in die wapenschorsing een bewijs van zwakheid onzerzijds, misschien van verraad jegens de zaak der nationale verdediging zien.
Eene zeer kleine minderheid, welke men niet beschouwen kan de meening der Parijsche bevolking te vertegenwoordigen, maakt gebruik van de algemeene ontroering, om zich gewelddadig van het bestuur meester te maken. Het gouvernement heeft het bewustzijn, dat het zich waardig gekweten heeft van eene taak, die geen enkele regeering tot dusver had te vervullen; het heeft namelijk gezorgd voor de belangen eener belegerde stad van twee millioen zielen, en heeft tevens eene onbeperkte vrijheid toegestaan. Gij hebt het in die taak ondersteund; de steun dien gij het verleend hebt, zal voortaan zijne kracht zijn, zoowel tegen den vijand van binnen als tegen dien van buiten.’
|
|